ECLI:NL:RBALM:2008:BD1279

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
13 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07 / 518 HVW AQ1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunning voor omzetting zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimte in Enschede

In deze zaak hebben omwonenden beroep ingesteld tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede, waarbij een vergunning werd verleend voor de omzetting van een zelfstandige woonruimte naar een onzelfstandige woonruimte. De rechtbank heeft op 13 februari 2008 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat de gemeentelijke verordening vereist dat de vergunningaanvraag wordt getoetst op inbreuk op het geordende woon- en leefmilieu in de omgeving van de woonruimte. De rechtbank constateerde dat de gemeente bij de beoordeling van de vergunningaanvraag uitging van wijkniveau in plaats van straatniveau, wat niet in overeenstemming was met de verordening. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en vernietigd moest worden. De rechtbank heeft de gemeente Enschede opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Daarnaast is de gemeente veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eisers en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van omwonenden bij het verlenen van vergunningen voor kamerverhuur.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 07 / 518 HVW AQ1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geschil tussen:
[Eisers]
wonende te Enschede, eisers,
en
Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede, verweerder.
Derde partij:
[Vergunninghoudster]
wonende te Enschede, vergunninghoudster.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 30 maart 2007.
2. Procesverloop
Bij schrijven van 1 december 2006 heeft [vergunninghoudster] verweerder verzocht om haar een vergunning te verlenen om het pand aan de [adres] te Enschede om te zetten van een zelfstandige woonruimte naar een onzelfstandige woonruimte.
Bij besluit van 18 december 2006 heeft verweerder de gevraagde omzettingsvergunning verleend onder de daarin genoemde voorwaarden.
Tegen dat besluit heeft een aantal bewoners van de [straat], waaronder eisers, bij schrijven van 25, 26 en/of 27 januari 2007 een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluiten van 30 maart 2007 heeft verweerder die bezwaren ongegrond verklaard.
Blijkens het beroepschrift van 8 mei 2007 kunnen eisers zich niet met dat besluit verenigen.
Bij schrijven van 5 juli 2007 heeft verweerder de rechtbank de aan het besluit ten grondslag liggende stukken, alsmede een verweerschrift doen toekomen.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 9 november 2007, waar eisers zijn verschenen bij [naam van een van de eisers], terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. W.D. Piek.
Bij beslissing van 9 november 2007 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde vergunninghoudster in de gelegenheid te stellen om als partij aan het geding deel te nemen.
Bij schrijven van 27 november 2007 heeft vergunninghoudster daar gebruik van gemaakt en haar standpunt aan de rechtbank doen toekomen.
Het beroep is wederom behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 8 februari 2008, waar eisers zijn verschenen bij [naam van een van de eisers]. Verweerder en vergunninghoudster zijn aldaar niet verschenen.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van verweerder om voor het pand aan de [adres] te Enschede een vergunning te verlenen voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte naar een onzelfstandige woonruimte, in rechte stand kan houden.
Eisers stellen zich kort samengevat op het standpunt dat het ter zake door verweerder gevoerde beleid te beperkt is en nauwelijks de naam van een beleid kan dragen. Eisers vrezen voor inbreuk op het geordende woon- leefmilieu.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 30, eerste lid, aanhef en sub c, van de Huisvestingswet (hierna: Hvw) is het verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonruimte, die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, om te zetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte.
Ingevolge artikel 30, tweede lid, van de Hvw wordt onder zelfstandige woonruimte als bedoeld in het eerste lid, onder c, verstaan een woonruimte welke een eigen toegang heeft en welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
Ingevolge artikel 31 van de Hvw wordt een vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Hvw verleend, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.
Ingevolge artikel 13a van de Huisvestingsverordening Enschede 2006 als bedoeld in artikel 2 van de Hvw (hierna: de Verordening) is het verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonruimte van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
Ingevolge het bepaalde in artikel 13b, tweede lid, van de Verordening verlenen burgemeester en wethouders de omzettingsvergunning tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woningvoorraad groter is dan het met de onttrekking aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften kan worden gediend.
Ingevolge het derde lid van artikel 13b van de Verordening kunnen burgemeester en wethouders de vergunning weigeren indien vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat verlening van de omzettingsvergunning zou leiden tot een inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woonruimte waarop de aanvraag betrekking heeft.
In artikel 13b, vierde lid, van de Verordening is voorts bepaald dat burgemeester en wethouders met betrekking tot het bepaalde in het derde lid nadere regels kunnen stellen.
Op 20 juni 2006 hebben burgemeester en wethouders nadere regels vastgesteld in de nota “Nadere regels beperking onzelfstandige bewoning per buurt/straat april 2006”. Daarbij zijn alle buurten in Enschede onderzocht op negatieve effecten op de woon- en leefomgeving die direct of indirect veroorzaakt worden door kamergewijze verhuur. Tevens is daarbij onder meer stilgestaan bij het feit dat ook minder ernstige vormen van (vermeende) overlast, veroorzaakt door concentraties of grote toename in het aantal kamergewijs verhuurde panden, een invloed kunnen hebben op de beleving van de woon- en leefomgeving.
Naar aanleiding van dat onderzoek heeft verweerder de buurten (en enkele met name genoemde straten) in vier categorieën ingedeeld en per categorie bepaald of het in april 2006 aanwezige percentage kamerverhuurpanden moet worden ingekrompen, het huidige percentage als maximum moet worden gezien, dan wel een geringe groei is toegestaan of geen enkele beperking hoeft te worden gesteld. Tevens is daarbij voor de eerste drie categorieën per buurt/straat het percentage per april 2006 aanwezige (0-meting april 2006) en het maximaal toegestane percentage aan kamerverhuurpanden opgenomen. Bij aanvragen voor een omzettingsvergunning wordt aan de hand van de actuele gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie bekeken of de vergunning, gelet op het maximaal toegestane percentage, kan worden verstrekt. Verweerder heeft desgevraagd verklaard dat deze regels zijn aangemerkt als beleidsregels. De rechtbank kan zich daarin vinden. Toetsend aan deze beleidsregels is verweerder tot de conclusie gekomen dat het onderhavige pand is gelegen in de wijk Tubantia-Toekomst waar het maximaal toegestane percentage voor onzelfstandige woning op 4,1% is vastgesteld. Verweerder concludeert dat het actuele percentage in genoemde wijk ten tijde van de aanvraag 3,7 % bedroeg en heeft derhalve geconcludeerd dat er ruimte was om de gevraagde vergunning te verlenen.
De rechtbank acht de hiervoren genoemde nadere regelgeving in casu niet in overeenstemming met artikel 13b van de Verordening. Daarin is immers aangegeven dat moet worden gekeken naar de inbreuk op het geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woonruimte waarop de aanvraag betrekking heeft. Door bij de bepaling van de norm uit te gaan van wijkniveau in plaats van straat- c.q. postcodeniveau, gaat verweerder naar het oordeel van de rechtbank buiten de in artikel 13b gegeven reikwijdte voor het begrip “omgeving”. Reeds hierom is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en komt het voor vernietiging in aanmerking.
Dat, zoals van de zijde van verweerder ter zitting van 9 november 2007 is gesteld, na het hanteren van de grove zeef (het wijkniveau), ook is gekeken naar het microniveau (de straat) blijkt niet uit het bestreden besluit.
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde de reiskosten voor de behandelingen ter zitting (2 x Enschede – Almelo v.v.).
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- verstaat dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op € 14,60, door de gemeente Enschede te betalen aan eisers;
- verstaat dat de gemeente Enschede aan eisers het griffierecht ad € 143,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Aldus gegeven door mr. W.M.B. Elferink, in tegenwoordigheid van M.W. Hulsman als griffier en in het openbaar uitgesproken op