ECLI:NL:RBALM:2008:BC4372

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
14 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/711099-07
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Blomhert
  • mr. Maten
  • mr. Bloebaum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van kaas na ISD-maatregel met afweging van recidive en behandeling

Op 14 februari 2008 heeft de Rechtbank Almelo uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1965, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van blokken kaas uit een supermarkt in Almelo. Dit gebeurde 16 dagen na het ondergaan van een twee jaar durende ISD-maatregel. De officier van justitie vorderde opnieuw de ISD-maatregel, maar de rechtbank besloot dit niet op te leggen. De rechtbank overwoog dat de wetgever met de ISD-maatregel beoogde om recidive te voorkomen door behandeling van de verdachte, maar dat de verdachte weigerde zich te laten behandelen. In plaats daarvan legde de rechtbank een gevangenisstraf van vier maanden op.

De rechtbank constateerde dat de verdachte op 28 december 2007, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, kaas had weggenomen uit een winkel aan het Vincent van Goghplein, toebehorende aan de Dekamarkt. De rechtbank verbeterde enkele kennelijke schrijffouten in de tenlastelegging, zonder dat dit de verdediging van de verdachte schaadde. De rechtbank kwam tot de overtuiging dat het tenlastegelegde wettig bewezen was, en achtte de verdachte strafbaar.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de snelle recidive van de verdachte, die slechts zestien dagen na zijn vrijlating uit de ISD-maatregel opnieuw een misdrijf had gepleegd. De rechtbank weigerde de ISD-maatregel op te leggen, omdat er geen reëel perspectief was op behandeling, gezien de weigering van de verdachte om deel te nemen aan een behandeltraject. De rechtbank benadrukte dat de ISD-maatregel bedoeld is voor beveiliging van de maatschappij en beëindiging van recidive, maar dat in dit geval de verdachte niet gemotiveerd leek om aan zijn problematiek te werken. De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf op van vier maanden, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering werd gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/711099/07
STRAFVONNIS
Uitspraak: 14 februari 2008
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1965,
wonende te [plaats],
thans verblijvende in het huis van bewaring te [plaats]
terechtstaande terzake dat:
hij op of omstreeks 28 december 2007,
in de gemeente Almelo,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een winkel aan het Vincent van Goghplein
heeft weggenomen een of meer stukken kaas, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan de Dekamarkt, in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en namens verdachte gevoerd;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen -die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen
vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen-
waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 december 2007, in de gemeente Almelo, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel aan het Vincent van Goghplein
heeft weggenomen stukken kaas, toebehorende aan de Dekamarkt;
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
"Diefstal",
strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht;
De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid.
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort worden opgelegd, zoals deze hierna zal worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:
De officier van justitie heeft gevorderd ter zake het tenlastegelegde, de zogeheten ISD-maatregel aan verdachte op te leggen, met een tussentijdse beoordeling na 6 maanden na de daadwerkelijk plaatsing, en heeft daarbij onder meer gesteld dat verdachte een veelpleger is.
Verdachte heeft zich tijdens de behandeling ter terechtzitting verzet tegen het opleggen van een ISD-maatregel.
Ingevolge het bepaalde in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht kan de maatregel tot plaatsing van een verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders, worden opgelegd indien:
- het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
- de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er v voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, en
- de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
De maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte.
Verder bepaalt lid 3 van dit artikel: dat indien de verdachte een verslaafde is dan wel ten aanzien van hem andere specifieke problematiek bestaat waarmee het plegen van strafbare feiten samenhangt, de maatregel er mede toe strekt een bijdrage te leveren aan de oplossing van zijn verslavingsproblematiek dan wel van die andere problematiek.
. De rechtbank stelt vast dat in ieder geval is voldaan aan de formele vereisten zoals die in art. 38m Sr. zijn geformuleerd.
De rechtbank zal dat in dit geval echter niet doen, doch volstaan met het opleggen van een vrijheidsstraf.
De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen. In de Memorie van Toelichting (MvT) bij het wetsontwerp dat heeft geleid tot het genoemde artikel (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 – 2003, 28 980, nr. 3) wordt onder meer gesteld (bladzijde 3, 2e alinea van onderen) “Een langere vrijheidsbeneming is aanvaardbaar en te rechtvaardigen door de ernst van het verschijnsel van stelselmatig daderschap (…) Een strafrechtelijke reactie van de overheid kan er mede op gericht zijn een ander gedrags- en levenspatroon aan te leren.” Op bladzijde. 7, midden, van de MvT wordt de vraag gesteld “…of de nieuwe sanctie moet worden gegoten in de vorm van een maatregel dan wel van een straf.(…) Een straf is primair gericht op leedtoevoeging ; een maatregel staat meer in het teken van beveiliging en behandeling”. Met dit laatste - beveiliging en behandeling - lijkt in strijd wat er op bladzijde 8, onderaan, wordt vermeld, nl. “…of er aanknopingspunten zijn voor een resocialisatietraject of dat moet worden volstaan met uitsluitend een “kale” detentie”.
De rechtbank citeert nog twee passages uit de MvT. Op bladzijde. 9, bovenaan, “(er) zal waar mogelijk worden geïnvesteerd in het voorkomen van recidive” & op bladzijde 11, midden, “Nazorg aan het eind van het detentietraject van een veelpleger is van essentieel belang”.
Ter zitting is door de officier van justitie een faxbericht overgelegd van de reclasseringswerker bij Tactus, A. Schabbink van 30 januari 2008. Daarin wordt vermeld dat verdachte nooit inging op een behandel- dan wel begeleidingstraject & daarom voornamelijk een “kale ISD” heeft gehad. Ook wordt daarin gesteld dat in die periode bij verdachte “geen evidente psychiatrische stoornissen naar voren (zijn) gekomen”. In de laatste alinea wil Tactus “…benadrukken dat wij wederom achter een ISD maatregel staan, dan zullen wij opnieuw proberen betrokkene te diagnosticeren (…) en wij hem opnieuw willen gaan motiveren om toch een behandeling aan te gaan”.
Voorts heeft de officier van justitie ter zitting een faxbericht overgelegd waarin de NIFP psychiater i.o. D. IJland meedeelt dat hij verdachte op 22 januari 2008 niet heeft kunnen beoordelen omdat deze weigerde naar de bezoekersruimte te komen.
De wetgever in algemene zin en Tactus ten aanzien van deze specifieke verdachte lijken daarbij allebei te “mikken” op enigerlei behandeling. Gelet op de consequente weigering van deze verdachte meent de rechtbank dat in dit geval geen reëel perspectief bestaat dat enigerlei behandeling zal volgen. Daardoor wordt het tweede deel van de doelstelling die de ISD maatregel nastreeft (art. 38m, tweede lid Sr) “de beëindiging van de recidive van de verdachte” illusoir.
De rechtbank is wel van oordeel dat bij de op te leggen vrijheidsstraf rekening moet worden gehouden met de snelle recidive van verdachte (zestien dagen na zijn vrijlating uit de ISD maatregel) alsmede het grote aantal veroordelingen dat blijkt uit diens documentatie.
De na te melden straf is gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart bewezen, dat het tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan.
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven vermeld.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van
vier maanden.
Beveelt dat de tijd, die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Aldus gewezen door mr. Blomhert, voorzitter, mr. Maten en mr. Bloebaum, rechters, in tegenwoordigheid van Hindriksen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 februari 2008. Zijnde de voorzitter en de griffier, wegens uitstedigheid, niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.