RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 07 / 664 BESLU V1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser], h.o.d.n. [naam] Restaurant,
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: H.C.J. Braamhaar te Wierden,
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 1 juni 2007.
2. Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2006 heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav) van € 4.000,-- opgelegd.
Bij het bestreden besluit van 1 juni 2007 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 14 juli 2006 gehandhaafd.
Namens eiser is bij brief van 11 juni 2007 een beroepschrift tegen dit besluit ingediend.
Verweerder heeft op 2 juli 2007 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Op 9 juli 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 30 januari 2008, waar de gemachtigde van eiseres is verschenen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. R.A. Wildeman en mr. R.V.G. van Leeuwarden.
3. Overwegingen
Aan de orde is de vraag of verweerder het besluit, waarbij aan eiser ter zake van overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav, zijnde als werkgever een vreemdeling in Nederland arbeid laten verrichten zonder voor hem in het bezit te zijn van een tewerkstellingsvergunning, een boete is opgelegd, op goede gronden heeft gehandhaafd.
De rechtbank gaat bij de beantwoording van die vraag uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Blijkens het boeterapport van 21 april 2006 hebben twee inspecteurs van de Arbeidsinspectie, standplaats Arnhem, op dinsdag 14 maart 2006 omstreeks 16.15 uur tijdens een controle in het kader van de Wav bij eenmanszaak [naam] Restaurant aan de [adres] te [woonplaats]een vreemdeling aangetroffen die iets uit de vriezer wilde pakken. Het betrof de vreemdeling [vreemdeling] (hierna: de heer [vreemdeling]) met de Chinese nationaliteit. Blijkens het Inlichtingen- en verhoorformulier heeft de heer [vreemdeling] op dezelfde dag desgevraagd (onder meer) verklaard dat hij in de keuken stond en van plan was een kip uit de diepvries te halen. De kleding die hij droeg heeft hij gekregen van de gevangenis te Utrecht. Hij heeft de eigenaar van [naam] Restaurant bij een treinstation leren kennen. Hij heeft in het restaurant niet gewerkt, maar was daar om te eten. De eigenaar van [naam] Restaurant heeft hem gevraagd de kip uit de diepvries te halen. Tevens is eiser op 3 april 2006 gehoord. Eiser verklaarde desgevraagd (onder meer) dat hij op het treinstation van Enschede in contact is gekomen met de heer [vreemdeling]. Deze vroeg of hij bij eiser thuis mocht eten. Omdat bij eiser thuis tegenwoordig niet wordt gekookt en zij altijd in zijn restaurant eten is de vreemdeling met eiser meegegaan naar het restaurant. Zij hebben daar ongeveer om 16.00 uur gegeten. Eiser heeft zelf gekookt en zij hebben met z’n allen in het restaurant gegeten. Geconfronteerd met de verklaring van de heer [vreemdeling] dat deze heeft verklaard dat de eigenaar van het [naam] Restaurant hem heeft gevraagd de kip uit de diepvries te halen, verklaart eiser dat hij het niet weet en dat misschien zijn vrouw dat aan de heer [vreemdeling] heeft gevraagd. De kip had hij dan mee kunnen nemen. Verder verklaart eiser dat zowel de kleding als de klompen van de heer [vreemdeling] waren en dat hij hem zo heeft aangetroffen op het station te Enschede. Eiser loopt vaak naar het station om een Chinese krant te kopen, die alleen op het station te koop is.
Verweerder heeft zich op basis van het boeterapport op het standpunt gesteld dat eiser in de uitoefening van zijn bedrijf de heer [vreemdeling] arbeid heeft laten verrichten, bestaande uit het pakken van een kip uit de vriezer, zonder voor hem in het bezit te zijn van een tewerkstellingsvergunning zodat eiser terecht een boete is opgelegd ter zake van overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Verweerder is daarbij van mening dat eiser een eenmanszaak voert, die zich bezighoudt met de bereiding en verkoop van etenswaar, zodat hij in de uitoefening van zijn bedrijf de heer [vreemdeling] met het pakken van een kip uit de vriezer arbeid liet verrichten.
Eiser voert (onder meer) aan dat hij per februari 2006 is gestart met een klein afhaalrestaurant. Hij heeft geen personeel in dienst en er wordt ook geen personeel aangenomen. De ruimte, omvang, openingstijden en het aantal klanten is volgens eiser zo gering dat er nimmer plaats is voor personeel of hulpkrachten.
Eiser voert voorts aan dat de heer [vreemdeling] een zwerver was, die amper één dag uit de gevangenis was ontslagen en op straat was gezet. Volgens eiser heeft hij uit naastenliefde toestemming gegeven om een kip uit zijn diepvries te halen en mee te nemen. Dat deze zwervende bedelaar een kip uit de vriezer mocht pakken om mee te nemen voor eigen consumptie is volgens eiser geen arbeid.
Eiser verzoekt ten slotte het boetebesluit te vernietigen dan wel de boete te verminderen “…naar een bedrag dat in verhouding staat met misvatting van het feit en rekening houdende dat de ondernemer nog maar kort is gestart.”
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt, evenals verweerder, voorop dat de Wav uitgaat van een ruime invulling van het begrip “arbeid”. Van belang is slechts dat een ander ten behoeve van een rechtspersoon of een natuurlijk persoon werkzaamheden verricht. Aard, omvang en duur van de werkzaamheden doen niet ter zake. Voorts is niet van belang of de vreemdeling in een gezagsverhouding staat tot de belanghebbende of dat loon wordt uitbetaald of dat het hulp betreft. Voor het begrip arbeid in de zin van de Wav hoeft niet voldaan te worden aan de voorwaarden van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Zo hoeft er ook geen sprake te zijn van loon en is niet vereist dat de werkzaamheden een zekere tijd voortgeduurd moeten hebben. In dat geval is toch sprake van arbeid in de zin van de Wav.
Desalniettemin is hetgeen dat uit het boeterapport naar voren komt en door verweerder ten grondslag is gelegd aan het opleggen van de boete onvoldoende om de conclusie te kunnen trekken dat eiser als werkgever in de zin van de Wav moet worden aangemerkt van de op 14 maart 2006 aangetroffen persoon. Uit de enkele constatering dat de heer [vreemdeling] een kip uit de vriezer pakte kan niet worden geconcludeerd dat hij arbeid heeft verricht in de uitoefening van het bedrijf van eiser.
De heer [vreemdeling] heeft ook zelf verklaard dat hij daar niet aan het werk was, maar dat hij daar was om te eten. Eiser zelf die overigens pas op 3 april 2006 is gehoord heeft ook verklaard dat zij om ongeveer 16.00 uur hebben gegeten en dat zij met z’n allen in het restaurant hebben gegeten. De heer [vreemdeling] verklaart weliswaar dat eiser hem gevraagd heeft de kip uit de vriezer te halen, maar eiser zelf weet dat niet en denkt dat zijn vrouw dat misschien aan de heer [vreemdeling] heeft gevraagd en dat hij de kip dan had kunnen meenemen. Helaas is door de inspecteurs niet meer geobserveerd en is aan de heer [vreemdeling] (op dezelfde dag) ook niet gevraagd waarom hij de kip uit de vriezer moest halen. Moest deze worden bereid ten behoeve van de uitoefening van het restaurant en moest hij daar dan ook nog andere werkzaamheden verrichten, of mocht hij die kip voor zichzelf meenemen? Wat moet een zwerver met een diepgevroren kip? Het is allemaal speculeren.
Nu er verder weinig tot niets bekend is over feiten en omstandigheden is het niet mogelijk vast te stellen dat met het nemen van een kip uit de diepvries de heer [vreemdeling] arbeid heeft verricht in de uitoefening van het bedrijf van eiser.
Verweerder was derhalve niet bevoegd ter zake van overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav eiser een boete op te leggen. Verweerder heeft dat in zijn bestreden besluit miskend en ten onrechte het besluit van 14 juli 2006, waarbij aan eiser de boete is opgelegd, gehandhaafd. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de wet. De rechtbank zal tevens het geschil finaal beslechten door op de voet van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het besluit van 14 juli 2006 te herroepen.
Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten als na te melden.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit van 1 juni 2007 en herroept verweerders besluit van 14 juli 2006;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,--, door verweerders rechtspersoon aan eiser te betalen.
Verstaat dat verweerders rechtspersoon het griffierecht ten bedrage van € 285,-- aan eiser vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Aldus gegeven door mr. R.J. Jue, in tegenwoordigheid van J. Wenniger als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2008.