8.1 Moby Dick heeft zich ook beroepen op schending van artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM (EP). Deze verdragsbepaling beschermt, kort gezegd, het ongestoord genot van eigendom. Naar het oordeel van de rechtbank faalt echter ook deze stelling van Moby Dick.
8.2 Anders dan de gemeente heeft aangevoerd, valt de mogelijkheid tot exploitatie van een coffeeshop, zoals gegeven door de beleidsregels van de burgemeester, wel degelijk onder het eigendomsbegrip van artikel 1 van het EP. Onder eigendom is niet slechts begrepen wat het Nederlands recht daaronder verstaat, maar ook bepaalde andere economische belangen. In dit geval is duidelijk dat voor Moby Dick een economische belang is gemoeid met de exploitatie van de coffeeshop. De inrichting, de organisatie, het winstpotentieel en andere goodwill van de coffeeshop vertegenwoordigen immers een waarde. Zie onder andere het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 7 juli 1989 (Tre Traktörer Aktiebolag tegen Zweden, appl.no. 10873/84), rechtsoverweging 53.
8.3 Naar het oordeel van de rechtbank vormt de beleidswijziging een inmenging op dit eigendomsrecht. De beleidsregels normeren immers de bevoegdheid van de burgemeester om inrichtingen, zoals de coffeeshop van Moby Dick, te sluiten als daar softdrugs worden verkocht. Een wijziging van dit beleid houdt daarom voor Moby Dick in feite de verplichting in zich aan dit nieuwe beleid te houden. Overtreding van de beleidsregels zou tot gevolg hebben dat de coffeeshop tijdelijk of definitief wordt gesloten. Een beperking van de openingstijden zoals hier in geding, beperkt de mogelijkheden de coffeeshop te exploiteren. Dit zal nadelige effecten hebben op de winst en op de waarde van de coffeeshop en moet daarom worden gezien als een inmenging met het eigendomsrecht.
8.4 De rechtbank overweegt dat deze inmenging bij de wet is voorzien. De mogelijkheid tot sluiten en gedogen van coffeeshops berust immers op artikel 13 van de Opiumwet. Deze wetsbepaling laat, samen met artikel 4:81 van de Awb, de mogelijkheid om beleidsregels te stellen.
8.5 Verder dient de inmenging een legitieme doelstelling in het algemeen belang. Zoals reeds uiteengezet, is de regulering van de verkoop van softdrugs onder andere bedoeld om de volksgezondheid en de openbare orde te beschermen.
8.6 Van een inbreuk op de rechten die Moby Dick ontleent aan artikel 1 van het EP zal dan alleen sprake zijn als er geen redelijk evenwicht is tussen de eisen van het algemeen belang van de samenleving en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu. Daarbij dient te worden vermeld dat de overheid over het algemeen een ruime beoordelingsmarge toekomt. Aan degene wiens eigendomsrecht in het geding is, mag echter geen individuele en overmatige last worden opgelegd. De rechtbank overweegt in dit verband, dat wederom alle omstandigheden van het geval dienen te worden bezien. Zij stelt daartoe vast dat de inbreuk op het eigendomsrecht van Moby Dick, gerelateerd aan de winstverwachting, niet bijzonder ernstig is. De levensvatbaarheid van de onderneming is ook niet in het geding. Verder was de inmenging voor Moby Dick voorzienbaar en is er geen gerechtvaardigde verwachting over het gebruik van de eigendom geschonden, zie in dit verband de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens 25 januari 2000, (Ian Edgar (Liverpool) Limited tegen Verenigd Koninkrijk, appl.no. 37683/97). Ten slotte moet het algemeen belang zwaar wegen bij een inherent illegale activiteit. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een redelijk evenwicht als hiervoor bedoeld.
8.7 Van een schending van artikel 1 van het EP is daarom geen sprake.