RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/710713-07
STRAFVONNIS
Uitspraak: 27/11/2007.
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in het Militair Penitentiair Centrum te Stroe,
terechtstaande ter zake dat:
hij op of omstreeks 3 augustus 2007, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [benadeelde 1], van het leven te beroven, met dat opzet die persoon - terwijl deze op de grond lag - meermalen, althans eenmaal, (zeer) gewelddadig en/of (zeer) krachtig op en/of tegen het hoofd en/of (elders) in en/of op en/of tegen het lichaam heeft getrapt of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat:
hij op of omstreeks 3 augustus 2007, in de gemeente Enschede, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de H.B. Blijdensteinlaan, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen persoon, genaamd [benadeelde 1], welk geweld bestond uit het opzettelijk gewelddadig:
- indringen op die [benadeelde 1], en/of
- vastgrijpen en/of vasthouden van die [benadeelde 1], en/of
- meermalen, althans eenmaal, slaan, stompen, trappen en/of schoppen van en/of
tegen die [benadeelde 1], waarbij hij, verdachte voornoemde [benadeelde 1] meermalen tegen
het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft getrapt /geschopt tengevolge waarvan die [benadeelde 1] enig lichamelijk letsel heeft bekomen, te weten een hoofdwond ;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, ter zake dat:
hij op of omstreeks 03 augustus 2007 te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal (met geschoeide voet) (met kracht) op/tegen het hoofd heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
hij op of omstreeks 03 augustus 2007 te Enschede, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, De H.B. Blijdensteinlaan, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3], welk geweld bestond uit het opzettelijk gewelddadig
- indringen op die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of
- vastgrijpen en/of vasthouden van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of meermalen, althans eenmaal slaan, stompen, trappen en/of schoppen van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3];
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat:
hij op of omstreeks 03 augustus 2007 te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde 3] en/of [benadeelde 2]) meermalen, althans eenmaal op/tegen het lichaam heeft/hebben geslagen/ gestompt/getrapt/geschopt, waardoor voornoemde [benadeelde 3] en/of [benadeelde 2] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en/of namens verdachte gevoerd;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen - die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen - waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1 primair en sub 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 augustus 2007, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [benadeelde 1], van het leven te beroven, met dat opzet die persoon - terwijl deze op de grond lag - meermalen gewelddadig en zeer krachtig tegen het hoofd en elders tegen het lichaam heeft getrapt of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 3 augustus 2007 te Enschede met anderen, op of aan de openbare weg, De H.B. Blijdensteinlaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2] en [benadeelde 3], welk geweld bestond uit het opzettelijk gewelddadig
- indringen op die [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en
- vastgrijpen en vasthouden van die [benadeelde 2] en/of slaan en stompen van die [benadeelde 2] en [benadeelde 3];
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en om¬standig¬heden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het ten laste gelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting gepleit voor vrijspraak van het sub 1primair ten laste gelegde, aangezien bij de verdachte het opzet (ook in voorwaardelijke zin) op de dood van [benadeelde 1] heeft ontbroken. De raadsman heeft daartoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat ten tijde van het incident bij verdachte geen wetenschap en bewuste aanvaarding aanwezig was van de aanmerkelijke kans dat de dood van [benadeelde 1] het gevolg zou kunnen zijn van zijn, verdachtes, handelen.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt:
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte willens en wetens heeft gepoogd om het slachtoffer [benadeelde 1] van het leven te beroven. Dit sluit echter niet uit dat het opzet van de verdachte in voorwaardelijke vorm gericht was op de dood van het slachtoffer.
Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is sprake indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. De beant¬woording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval,waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder die gedraging is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans, die naar algemene ervaringsregelen aanmerke¬lijk is te achten.
Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans, is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aan¬vaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ingeval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet, zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn zoals gezegd de aard van de gedra¬ging en de omstandigheden waaronder die is verricht van belang. Uit de wettige bewijs¬middelen blijkt dat de loop van de gebeurtenissen als volgt is geweest:
- Op vrijdag 3 augustus 2007 te omstreeks 04.15 uur, fietst het latere slachtoffer
[benadeelde 1] samen met zijn vriend [benadeelde 2] en vriendin [benadeelde 3] na een avondje uit in de binnenstad van Enschede, naar huis;
- Gekomen op de H.B. Blijdensteinlaan aldaar vindt er een incident plaats met een groepje jongeren, waartoe onder meer verdachte en diens vriend [vriend verdachte] behoren. Bij dit incident wordt [benadeelde 1] door hetzij verdachte hetzij [vriend verdachte] aangeduwd, waardoor [benadeelde 1] en de op dat moment naast hem rijdende [benadeelde 2] ten val komen.
- Nadat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn opgestaan en de beide andere jongens aanspreken op hun gedrag, wordt [benadeelde 1] door verdachte tot tweemaal toe met kracht met de vuist in het gezicht geslagen. Door de tweede klap raakt [benadeelde 1] buiten kennis en valt op de grond.
- Verdachte schopt/trapt vervolgens de weerloos op de grond liggende [benadeelde 1] meerdere keren met kracht tegen hoofd en lichaam.
In zijn verhoor bij de politie op 3 augustus 2007 en op 4 augustus 2007 omschrijft verdachte zijn handelen respectievelijk onder meer als volgt:
- Als het mis gaat bij mij dan gaat het goed mis. Ik sla dan zo hard en krijg het zelf niet meer, ik wil dan gewoon iemand kapot hebben”;
-…denken is er dan niet meer bij en het is gaan, gaan en gaan. Ik heb dan maar één doel voor ogen. Het doel is de kerel het liefst dood maken, kapot maken, dat hij niet meer opstaat”.
De rechtbank is van oordeel dat deze excessief gewelddadige gedragingen van verdachte, te weten het meerdere malen met kracht schoppen/trappen, met name tegen een kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd van een weerloos op de grond liggend slachtoffer - de getuige [benadeelde 3] omschrijft in dit verband bij de politie en ter terechtzitting -zakelijk weergegeven - het trappen tegen het hoofd van [benadeelde 1] als dat van “een voetballer die met een aanloop/huppel hard tegen een bal aantrapt”- naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienen te worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties, waarvan de rechtbank in casu niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg, in casu dat [benadeelde 1] van het leven zou worden beroofd, heeft aanvaard. (Vgl. HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552 en HR 28 september 2004, NJ 2004, 660).
Verdachtes opzet - in de zin van voorwaardelijk opzet - was derhalve gericht op de levens¬beroving van het slachtoffer [benadeelde 1].
Hetgeen de raadsman op dit punt heeft aangevoerd, te weten dat het door [benadeelde 1] tengevolge van verdachtes handelen bekomen letsel niet correspondeert met het verwachte letsel als gevolg van meerdere trappen/slagen tegen het hoofd en/of lichaam gericht op de opzettelijke levensberoving, doet hieraan niet af.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde levert op:
wat betreft sub 1 primair het misdrijf:
"Poging tot doodslag",
strafbaar gesteld bij artikel 287, juncto artikel 45, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht;
en wat betreft sub 2 primair het misdrijf:
"Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen",
strafbaar gesteld bij artikel 141, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht;
De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake de feiten 1 primair en 2 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voor¬waarde¬lijk, met aftrek van het voorarrest, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem door of namens de reclassering te geven, alsmede dat verdachte binnen de proeftijd gedurende een periode van zes maanden onder elektronisch toezicht zal worden gesteld.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taak(werk)straf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Voor wat betreft de door de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 3] ingediende vorderingen tot schade¬vergoeding, is de officier van justitie van oordeel dat de vordering van eerstgenoemde integraal en de vordering van laatstgenoemde tot een bedrag van € 750,= kunnen worden toegewezen, met telkens oplegging daarbij van de zogenaamde Terwee-maatregel.
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf en de maatregelen behoren te worden opgelegd, zoals deze hierna zullen worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:
De verdachte heeft zich na afloop van een avondje uit met vrienden, waarbij door hem een forse hoeveelheid alcohol werd genuttigd, op de openbare weg schuldig gemaakt aan zinloze ernstige geweldsdelicten. Na een volstrekt normale opmerking van de latere slachtoffers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] over zijn gedrag, is verdachte overgegaan tot het aanwenden van geweld jegens genoemde personen. Met name ten aanzien van eerstgenoemd slachtoffer is door verdachte buitenproportioneel geweld toegepast. Verdachte heeft het op dat moment als gevolg van zijn, verdachtes, vuistslagen bewusteloos op straat liggende slachtoffer meerdere malen tegen hoofd en lichaam geschopt/getrapt. Een dergelijke explosie van geweld - waarbij verdachte van geluk mag spreken dat zijn optreden niet tot fataal letsel heeft geleid - draagt een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengt niet alleen bij de direct betrokkenen in het bijzonder, maar ook bij de burgers in het algemeen, gevoelens van ontsteltenis, angst en onveiligheid teweeg.
Omtrent de persoon van verdachte is behalve door de reclassering, ook gerapporteerd door de psycholoog mr.drs. R.A. Sterk. In dat rapport komt verdachte naar voren als een nuchtere en praktisch ingestelde jongeman, bij wie enerzijds sprake is van periodiek alcoholmisbruik, maar bij wie geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is geconstateerd. Betrokkene moet in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van zijn handelen ten tijde van het ten laste gelegde in te kunnen zien en overeenkomstig dat inzicht zijn wil in vrijheid te kunnen bepalen. Geadviseerd wordt om betrokkene ten aanzien van het ten laste gelegde - indien bewezen - volledig toerekeningsvatbaar te achten. De rechtbank sluit zich aan bij dat advies en neemt dit over.
Alles in overweging nemende, acht de rechtbank een vrijheidsstraf van langere duur passend en geboden. Hoewel blijkens het hiervoor vermelde gedragsdeskundige rapport bij verdachte geen sprake is van agressieregulatieproblematiek, acht de rechtbank het, in aanmerking nemende het vastgestelde alcoholmisbruik door verdachte met name in de weekenden waardoor hij kennelijk in staat is om zonder enige invoelbare aanleiding over te gaan tot zeer agressief gedrag, mede in het kader van de generale en speciale preventie geïndiceerd om van de op te leggen straf een deel als hierna te melden voorwaardelijk te doen zijn en daaraan als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringstoezicht te verbinden.
De vordering van de benadeelde partijen:
De rechtbank overweegt verder, dat [benadeelde 1] en [benadeelde 3], ter zake van de feiten 1 en feit 2, zich via het in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier als benadeelde partij hebben gevoegd in het strafproces en op de voet van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave hebben gedaan van de vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij, tot een totaalbedrag van respectievelijk € 1.753,20 en € 5.250,= .
De rechtbank is van oordeel dat genoemde benadeelde partijen ontvankelijk zijn in de vordering, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en aan de benadeelde partij telkens rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal de rechtbank integraal toewijzen. Zij is van oordeel dat de gevorderde materiële schade in de bij het voegingsformulier gevoegde bijlage in voldoende mate worden onderbouwd en toegelicht. Ook de gevorderde immateriële schade komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Zij heeft hierbij rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde strafbare feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de impact die een en ander heeft gehad op de benadeelde partij.
Voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] acht de rechtbank de geclaimde kledingschade alleszins redelijk, zodat die materiële schade kan worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 250,=.
De door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade ten bedrage van
€ 5.000,= zal de rechtbank ten dele toewijzen. Ook in dit geval heeft de rechtbank met name rekening gehouden met de angst die door het in de dagvaarding omschreven gewelddadige gebeuren op 3 augustus 2007 en dan met name het door verdachte op de vriend van de benadeelde partij uitgeoefende geweld, waarvan zij ooggetuige is geweest, bij haar is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat het juridisch onderscheid dat in de tenlastelegging is gemaakt tussen de gedragingen van verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde 1] en het slachtoffer [benadeelde 3] (poging doodslag respectievelijk openlijke geweldpleging) niet dient te gelden voor het effect/de mate van angst dat dat geweld heeft gesorteerd jegens het slachtoffer [benadeelde 3] ten gevolge van de totaliteit van het door verdachte toegepaste (openlijke) geweld. De rechtbank acht in dit verband toekenning van een bedrag van € 750,= redelijk en billijk. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, nu dit deel van de vordering niet van eenvoudige aard is. Dit deel kan slechts worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Naast toewijzing van deze civiele vorderingen zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding telkens tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
De na te melden straf en maatregel zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10,14a,14b,14c,14d,27,36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart bewezen, dat het sub 1 primair en sub 2 primair ten laste gelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan.
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijftien maanden.
Beveelt dat van de gevangenisstraf een gedeelte groot vijf maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij op twee jaren wordt bepaald, aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, of gedurende de proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
De veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Unit Almelo, met dien verstande, dat het de rechtbank geboden voorkomt dat in het kader van deze gedrags¬voorwaarde door de toezichthoudende instelling met name aandacht zal worden besteed aan het alcoholgebruik van veroordeelde in relatie tot zijn agressieregulatie, met opdracht aan voornoemde reclasseringsinstelling ingevolge artikel 14d Wetboek van Strafrecht.
Beveelt dat de tijd, die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte ter zake van het bewezen feit sub 1 tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1], wonende te [adres], van een bedrag groot: € 1.753,20 (zegge: eenduizend zevenhonderd drieënvijftig euro en twintig eurocent).
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.
Legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag groot € 1.753,20 ten behoeve van de benadeelde [benadeelde 1] voornoemd, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 35 dagen zal worden toegepast.
Verstaat dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Veroordeelt verdachte ter zake van het bewezen feit sub 2 tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3], wonende te [adres], van een bedrag groot € 1.000,= (zegge: eenduizend euro).
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.
Legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag groot € 1000,= ten behoeve van de benadeelde [benadeelde 3] voornoemd, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 20 dagen zal worden toegepast.
Verstaat dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat voornoemde benadeelde partij: [benadeelde 3], voor een deel van € 4.250,= niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 primair en sub 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. Geeve, voorzitter, mrs. Teekman en Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van Ter Haar, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 november 2007.