ECLI:NL:RBALM:2007:BB7608

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
9 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07 / 334 BELEI BY1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag en verzoek om schadevergoeding in het kader van de FARBO-regeling

In deze zaak heeft eiser een subsidie aangevraagd op basis van de SZW-subsidieregeling financiële ondersteuning arbeidsmiddelen (FARBO-regeling). De aanvraag werd op 28 juli 2005 door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontvangen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn subsidieaanvraag en heeft tevens schadevergoeding gevorderd wegens de afwijzing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de subsidieaanvraag is afgewezen omdat het subsidieplafond op 25 november 2005 was bereikt. Eiser stelde dat de Minister te laat had gereageerd op zijn aanvraag, wat hem schade had berokkend. De rechtbank oordeelde dat, zelfs als de stellingen van eiser juist waren, dit niet zou leiden tot een andere uitkomst, omdat de aanvraag ook dan na het bereiken van het subsidieplafond zou zijn afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, maar heeft wel geoordeeld dat de Minister in de proceskosten van eiser moest worden veroordeeld, omdat deze niet had beslist op het verzoek om kostenvergoeding in het bestreden besluit. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Eiser kreeg een vergoeding van € 644,-- voor de proceskosten en het griffierecht van € 285,-- werd vergoed door de Staat der Nederlanden. De uitspraak werd gedaan door mr. B.T.C. Jordaans op 9 november 2007.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 07 / 334 BELEI BY1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geschil tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. J. Dijkman, advocaat te Almelo,
en
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 9 februari 2007.
2. Procesverloop
Eiser heeft subsidie aangevraagd in het kader van de SZW-subsidieregeling financiële ondersteuning arbeidsmiddelen (FARBO-regeling). Het aanvraagformulier is op 28 juli 2005 ontvangen door verweerder.
Verweerder heeft eiser drie maal verzocht om de aanvraag te completeren, te weten op 8 september 2005, 31 oktober 2005 en 18 januari 2006. Eiser heeft op de verzoeken gereageerd op 14 september 2005, 14 november 2005 en 6 februari 2005.
Op 24 augustus 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat het origineel aanvraagformulier met de handtekening van aanvrager of gemachtigde ontbrak. Tegen dit besluit heeft eiser op 5 oktober 2006 bezwaar gemaakt.
Op 16 oktober 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen in verband met het bereiken van het subsidieplafond. Tegen dit besluit heeft eiser op 21 november 2006 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 9 februari 2007 een beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar op twee onderdelen gegrond en op één onderdeel ongegrond is verklaard.
Het beroepschrift van eiser, ingekomen bij de rechtbank op 23 maart 2007, is aangevuld op 9 mei 2007.
Verweerder heeft de op deze zaak betrekkinghebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Op 22 oktober 2007 heeft een comparitie plaatsgevonden.
De rechtbank heeft, na toestemming van partijen, bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
3. Overwegingen
In geschil is de afwijzing van de subsidieaanvraag en het verzoek om schadevergoeding vanwege die afwijzing.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder pas na zes in plaats van vier weken een ontvangstbevestiging heeft gestuurd, waarbij tevens is verzocht om de eerste aanvulling van de subsidieaanvraag. Daarna heeft verweerder nog tweemaal verzocht om aanvulling. Eiser heeft gesteld dat op 14 september 2005 was voldaan aan de vereisten van artikel 4 van de FARBO-regeling. Als gevolg van onzorgvuldig handelen van verweerder en het overschrijden van de beslistermijn heeft eiser schade geleden. Eiser heeft een schadevergoeding gevorderd ter grootte van de gemiste subsidie.
Voorts heeft eiser verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van zowel de bezwaar- als de beroepsprocedure.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit van 9 februari 2007 een beslissing is op beide bezwaarschriften. Verweerder heeft -zo begrijpt de rechtbank- het tweede bezwaarschrift opgevat als aanvullend bezwaarschrift. Het primair besluit van 24 augustus 2006 (eerste afwijzing van de aanvraag) is vernietigd, terwijl het primair besluit van 16 oktober 2006 (tweede afwijzing van de aanvraag) in stand is gelaten.
De subsidieaanvraag is door verweerder afgewezen in verband met het bereiken van het subsidieplafond.
In artikel 8 van de FARBO-regeling is een subsidieplafond vastgesteld als bedoeld in artikel 4:25 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tussen partijen staat vast dat het subsidieplafond is bereikt op 25 november 2005.
Op grond van artikel 4:25 lid 2 Awb moet de subsidie worden geweigerd indien door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. Uitzonderingen op deze verplichte weigeringsgrond zijn opgenomen in artikel 4:25 lid 3 Awb, dat luidt:
“Indien niet tijdig, dan wel in bezwaar of beroep of ter uitvoering van een rechterlijke uitspraak omtrent verstrekking wordt beslist, geldt de verplichting van het tweede lid slechts voor zover zij ook gold op het tijdstip, waarop de beslissing in eerste aanleg werd genomen of had moeten worden genomen.”
Verweerder heeft de aangevraagde subsidie geweigerd op een datum gelegen ná het bereiken van het subsidieplafond. De vraag is vervolgens of er sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 4:25 lid 3 Awb. In casu is de vraag of verweerder zijn beslissing had moeten nemen op een tijdstip gelegen voor 25 november 2005. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
De subsidieaanvraag is door verweerder op 28 juli 2005 ontvangen. Verweerder heeft op 8 september 2005 de ontvangst van deze aanvraag bevestigd en tevens verzocht om aanvulling van de onvolledige aanvraag. Eiser heeft op 14 september 2005 zijn aanvraag voor de eerste keer aangevuld.
Eiser heeft gesteld dat verweerder binnen vier weken na ontvangst van de (onvolledige) subsidieaanvraag een ontvangstbevestiging en een verzoek om aanvulling had moeten sturen, zodat hij eerder dan 14 september 2005 een volledig aanvraag had kunnen indienen. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat de aanvraag op 14 september 2005 volledig was, waardoor de verzoeken tot aanvulling van 31 oktober 2005 en 18 januari 2006 onnodig waren.
Op grond van artikel 9 lid 2 van de FARBO-regeling wordt binnen een termijn van dertien weken na ontvangst van de volledige aanvraag beslist op een subsidieaanvraag.
De rechtbank is van oordeel dat de juistheid van de stellingen van eiser met betrekking tot de termijn voor het versturen van een ontvangstbevestiging met verzoek om aanvulling en de datum waarop de aanvraag als volledig moet worden beschouwd, in casu niet beoordeeld hoeven te worden. Indien wordt uitgegaan van de juistheid van de stellingen van eiser zal dit niet leiden tot de door eiser getrokken conclusie dat het aan verweerder te wijten is dat te laat is beslist op zijn aanvraag. Immers, onder de gestelde omstandigheden zou verweerder vier weken na 28 juli 2005 hebben gevraagd om aanvulling van de aanvraag, welke aanvulling eiser zes dagen heeft gekost. Dit betekent dat verweerder dertien weken ná 31 augustus 2005 (28 juli 2005 plus vier weken plus zes dagen) had moeten beslissen op de aanvraag. In dat geval had door verweerder uiterlijk 30 november 2005 een beslissing op de subsidieaanvraag moeten worden genomen. Op 30 november 2005 was het subsidieplafond reeds bereikt, zodat ook dan de aanvraag zou moeten worden afgewezen in verband met het op 25 november 2005 bereiken van het subsidieplafond. Het beroep zal op dit punt dan ook ongegrond worden verklaard.
Ter comparitie heeft eiser aangevoerd dat verweerder ook eerder dan binnen dertien weken had kunnen beslissen, zodat -zo begrijpt de rechtbank- vóór 30 november 2005 zou moeten zijn beslist op de aanvraag. De rechtbank is van oordeel dat niet gesteld of gebleken is dat in de praktijk doorgaans eerder wordt beslist dan op grond van de FARBO-regeling vereist. Ook indien in de praktijk sneller wordt beslist, bijvoorbeeld uiterlijk tien weken na ontvangst van de volledige aanvraag, dan geldt dat uit de woorden “niet tijdig” uit artikel 4:25 lid 3 Awb volgt dat de termijn als neergelegd in regelgeving, in casu de FARBO-regeling, bepalend is. Op grond van artikel 6:2 sub b Awb kan immers pas na het verstrijken van die termijn actie worden ondernomen tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Tijdig beslissen betekent derhalve beslissen binnen de wettelijke termijn.
Gelet op vorenstaande dient ook de vordering tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 Awb te worden afgewezen, omdat het causaal verband tussen de (gestelde) te late ontvangstbevestiging en de ontstane schade (niet verstrekte subsidie) ontbreekt.
Met betrekking tot de proceskosten in de bezwaarprocedure overweegt de rechtbank dat (de toenmalige gemachtigde van) eiser in zijn bezwaarschrift(en) reeds had verzocht om vergoeding van deze kosten. Verweerder heeft in het bestreden besluit -in strijd met artikel 7:15 lid 3 Awb- nagelaten te beslissen op dit verzoek, zodat het beroep op dit punt gegrond zal worden verklaard.
Ter comparitie heeft verweerder erkend dat over het verzoek om kostenvergoeding iets in het besluit had moeten staan. Verweerder heeft aangevoerd dat [naam] Accountancy geen professionele rechtshulpverlener is, hetgeen door eiser niet is weersproken.
Op grond van artikel 1 sub a van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan uitsluitend een vergoeding worden toegekend voor door een derde verleende beroepsmatig rechtsbijstand.
Aangezien verweerder eerst ter comparitie heeft voldaan aan het vereiste van artikel 7:15 lid 3 Awb, dient het bestreden besluit te worden vernietigd, waarbij de rechtsgevolgen op grond van artikel 8:72 lid 3 Awb in stand kunnen blijven.
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij de rechtbank van oordeel is dat het gaat om een zaak van gemiddeld gewicht. Aan het beroepschrift wordt één punt toegekend. Nu de comparitie door de opstelling van verweerder het karakter heeft gekregen van een gewone zitting, wordt daaraan één in plaats van een half punt toegekend.
De rechtbank beslist derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op € 644,--, door De Staat der Nederlanden te betalen aan eiser;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af;
- verstaat dat De Staat der Nederlanden aan eiser het griffierecht ad € 285,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Aldus gegeven door mr. B.T.C. Jordaans, in tegenwoordigheid van mr. H.W.A. de Jong als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2007
Afschrift verzonden op 9 november 2007
PA