ECLI:NL:RBALM:2007:BB7432
Rechtbank Almelo
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid UWV bij faillissementsuitkering voor werknemer met werkzaamheden in Nederland voor Duitse werkgever
In deze zaak stond de vraag centraal of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) bevoegd was om de uitkering op grond van Hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW) vast te stellen voor een werknemer die werkzaam was voor een Duitse werkgever. De eiser, die zijn werkzaamheden grotendeels vanuit zijn huis in Nederland verrichtte, had een aanvraag ingediend voor de overname van loonbetalingsverplichtingen vanwege de faillissement van zijn werkgever. Het UWV had echter geoordeeld dat het niet bevoegd was om de uitkering vast te stellen, omdat Duitsland het aangewezen land zou zijn voor de faillissementsuitkering.
De rechtbank Almelo oordeelde dat de eiser, die als sales- en technical manager voor de Duitse werkgever werkte, wel degelijk als vaste vertegenwoordiger van de werkgever in Nederland kon worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de eiser zijn werkzaamheden gewoonlijk in Nederland verrichtte, wat hem onder de werking van de WW bracht. De rechtbank concludeerde dat het UWV ten onrechte had geoordeeld dat het niet bevoegd was om de aanvraag van de eiser in behandeling te nemen.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het UWV en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser, die op EUR 651,-- werden vastgesteld, en het griffierecht van EUR 38,--. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het UWV om de richtlijnen van de Europese Unie correct toe te passen, vooral in grensoverschrijdende situaties.