ECLI:NL:RBALM:2007:BA9711

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
20 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
82058 ha za 1134 van 2006
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van kunststofkozijnen en de toepassing van de Colportagewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 20 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Kozijnland B.V. en de gedaagden P. X en J.G. X-Y. De kern van het geschil betreft de vraag of er een rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand is gekomen voor de levering van kunststofkozijnen en -deuren, onder voorbehoud van financiering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen een koopovereenkomst hebben gesloten, maar dat de gedaagde X zich niet kan beroepen op het voorbehoud van financiering, omdat zij niet binnen de gestelde termijn van 14 dagen na ondertekening van de overeenkomst een beroep heeft gedaan op het niet verkrijgen van financiering, zoals vereist in de algemene voorwaarden.

De rechtbank overweegt dat de gedaagde X niet kan stellen dat zij niet gebonden is aan de overeenkomst, omdat de termijn van 14 dagen niet in het verkoopgesprek is genoemd. De rechtbank concludeert dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden is overeengekomen en dat X zich binnen de gestelde termijn had moeten beroepen op het niet verkrijgen van financiering. De rechtbank wijst de vorderingen van Kozijnland tegen gedaagde sub 1 af, maar wijst de vorderingen tegen gedaagde sub 2 toe, waarbij een boete van 20% van de koopsom wordt opgelegd wegens het niet nakomen van de verplichtingen uit de overeenkomst.

De rechtbank oordeelt verder dat de Colportagewet van toepassing is, maar dat er geen sprake is van een verboden handeling die de overeenkomst vernietigbaar zou maken. De rechtbank wijst de vorderingen van Kozijnland toe, met uitzondering van de vorderingen tegen gedaagde sub 1, en compenseert de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de voorwaarden in koopovereenkomsten en de gevolgen van het niet tijdig inroepen van voorbehouden.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 82058 ha za 1134 van 2006
datum vonnis: 20 juni 2007 (ak)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Kozijnland B.V.,
gevestigd te Enschede,
eiseres,
verder te noemen Kozijnland,
procureur: mr. P.A. Speijdel,
tegen
1. P. X en
2. J.G. X-Y,
beiden wonende te Rutten (gemeente Noordoostpolder),
gedaagden,
verder te noemen in enkelvoud X,
procureur: mr. R. Kroon,
advocaat: mr. H.J. Zomer te Steenwijk.
Het procesverloop
1.1 De rechtbank neemt over hetgeen hierover in het tussen partijen gewezen vonnis van 17 januari 2007 is overwogen.
1.2 Ter uitvoering van voormeld vonnis heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Aan het proces-verbaal is een brief, gedateerd 15 november 2006, gehecht.
1.3 Vervolgens heeft Kozijnland, onder overlegging van één productie, gerepliceerd, waarna X, onder overlegging van twee producties, heeft gedupliceerd. Hierna heeft Kozijnland nog een akte genomen. De producties die zij hierbij wenste over te leggen, zijn door de rolrechter geweigerd.
1.4 Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
De overwegingen
2. De rechtbank neemt over hetgeen hierover in bovenvermeld vonnis is overwogen.
3.1 Het meest vergaande verweer dat X namens gedaagde sub 1. voert, houdt in dat gedaagde sub 1. op geen enkele wijze betrokken is bij de overeenkomst die tot stand is gekomen tussen Kozijnland en gedaagde sub 2. zodat Kozijnland ten aanzien van gedaagde sub 1. niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Kozijnland voert daartegen aan dat zij er vanuit mocht gaan dat gedaagde sub 2. gedaagde sub 1. mag vertegenwoordigen, gelet op de omstandigheid dat de gesprekken hebben plaatsgevonden in de woning van gedaagden en de dochter van gedaagden op de hoogte is van de bezoeken van Kozijnland.
3.2 De rechtbank overweegt ter zake dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een overeenkomst slechts tot stand komt tussen de contracterende partijen. Dit geldt ook voor verbintenissen die één van de echtelieden is aangegaan: de niet-handelende echtgenoot wordt geen partij bij de overeenkomst. In artikel 1:85 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is weliswaar een bepaling opgenomen voor de voor de gewone gang van de huishouding aangegane verbintenissen, in welke situatie beide echtelieden voor het geheel aansprakelijk zijn, maar tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige overeenkomst geen overeenkomst is in de zin van artikel 1:85 van het BW.
3.3 De omstandigheid dat, zoals Kozijnland stelt, de gesprekken hebben plaatsgevonden in de woning van X en de dochter van X hierbij aanwezig is, leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat sprake is van schijn van vertegenwoordigings-bevoegdheid die er toe zou moeten leiden dat gedaagde sub 1. als partij heeft te gelden bij de onderhavige overeenkomst. De rechtbank overweegt hiertoe dat zij niet kan inzien hoe de aanwezigheid van de dochter van enig belang kan zijn, terwijl de omstandigheid dat het verkoopgesprek plaatsvindt in de woning van gedaagden evenmin een rol kan spelen. Immers, het is Kozijnland die zonder afspraak aan de deur van gedaagden is verschenen en die in het vervolgens gevoerde verkoopgesprek gedaagde sub 2. ertoe heeft bewogen een koopovereenkomst te sluiten. Onder die omstandigheden mocht Kozijnland niet redelijkerwijs aannemen dat gedaagde sub 2. bevoegd was mede te handelen namens gedaagde sub 1.
3.4 Het bovenstaande betekent dat gedaagde sub 1. geen partij is bij de koopovereenkomst tussen Kozijnland en gedaagde sub 2., zodat de vorderingen van Kozijnland voor zover deze zijn ingesteld jegens gedaagde sub 1., afgewezen dienen te worden. Gelet hierop zal in het vervolg met X bedoeld worden gedaagde sub 2.
4. In het verlengde van het bovenstaande heeft X tevens aangevoerd dat gedaagde sub 1., gelet op het bepaalde in de artikelen 1:88 en 89 van het BW, zich kan verzetten tegen financiering middels een hypothecaire lening dan wel andere zekerheidstelling voor de betaling aan Kozijnland. De rechtbank overweegt hierover dat zulks wellicht het geval moge zijn, doch dat brengt niet met zich mee dat, los van hetgeen in de overeenkomst tussen Kozijnland en X is bepaald ten aanzien van het voorbehoud van financiering, het ontbreken van toestemming van gedaagde sub 1. in de zin van artikel 1:88 van het BW, als ontbindende voorwaarde heeft te gelden in de tussen Kozijnland en X gesloten overeenkomst.
5. Tussen partijen is in confesso dat op de door Kozijnland en X gesloten overeenkomst de Colportagewet van toepassing is. Anders dan X stelt, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een door artikel 6 van de Colportagewet verboden handeling die ingevolge artikel 23, eerste lid van de Colportagewet vernietigbaar zou zijn. De rechtbank overweegt daartoe dat Kozijnland weliswaar middels colportage X ertoe heeft bewogen een koopovereenkomst te sluiten ter zake van kunststofkozijnen en -deuren en X bij die gelegenheid in contact heeft gebracht met Holtkamp Assurantiën, maar gesteld noch gebleken is dat X niet vrij was om elders de financiering van de kunststofkozijnen en -deuren onder te brengen.
6. Ten aanzien van de vraag of Kozijnland heeft gehandeld in strijd met artikel 8 van de Colportagewet waarin onder meer is bepaald dat het de colporteur verboden is handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Colportagewet indien de colporteur weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de verplichtingen die daaruit voor de desbetreffende particulier kunnen voortvloeien, niet in overeenstemming zijn met diens draagkracht, overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat in de overeenkomst de mogelijkheid van ontbinding is opgenomen indien geen financiering kan worden verkregen, reeds meebrengt dat geen sprake is van een handeling door Kozijnland die op grond van artikel 8 van de Colportagewet verboden is.
7. Voorts heeft X het verweer gevoerd dat de overeenkomst onvoldoende bepaald is. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de overeenkomst waarin een tekening is opgenomen van de in de woning aanwezige ramen en deuren, genoegzaam blijkt voor welke woning partijen overeengekomen zijn dat kunststofkozijnen, -deuren en -vensterbanken geleverd zullen worden, alsmede de aantallen en verdere specificaties. Ook is de koopprijs vermeld en zijn de betalingscondities geregeld. De omstandigheid dat in de overeenkomst de maten van de kozijnen, deuren en vensterbanken niet vermeld staan, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat de inhoud van de overeenkomst niet voldoende bepaald zou zijn. De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer van X.
8.1 Tussen partijen staat vast dat Kozijnland en X een koopovereenkomst hebben gesloten betreffende de levering van kunststofkozijnen en -deuren onder voorbehoud van financiering. Tevens staat vast dat op de koopovereenkomst de algemene voorwaarden van toepassing zijn die als productie 2 bij dagvaarding zijn overgelegd. In de koopovereenkomst zelf hebben partijen het voorbehoud van financiering niet nader uitgewerkt. Dit wordt geregeld in artikel 11 van de algemene voorwaarden waarin ter zake het volgende staat vermeld:
“(…)
Indien de overeenkomst is gesloten onder voorbehoud van financiering kan de koper zich slechts op het niet verkrijgen van een financiering beroepen indien daarop door koper bij aangetekend schrijven of deurwaardersexploot aan verkoper binnen een vervaltermijn van 14 dagen na ondertekening van deze overeenkomst een beroep wordt gedaan onder bijsluiting in afschrift van tenminste twee verklaringen van kredietverlenende instellen waarin deze gemotiveerd weigeren aan koper een krediet te verstrekken ter hoogte van het in de overeenkomst opgenomen financieringsclausule genoemde bedrag tegen de in het algemeen voor dergelijke kredieten door deze instellingen gehanteerde voorwaarden.”.
8.2 X stelt dat zij uit de mededelingen die van de zijde van Kozijnland door de heer Kremer zijn gedaan tijdens het verkoopgesprek, heeft begrepen dat de woorden 'onder voorbehoud van financiering' betekenen dat zij eerst dan gebonden is aan het contract wanneer zij een financier vindt die bereid is om de nota van Kozijnland te willen voldoen uit een aan haar te verlenen krediet. Tijdens de comparitie van partijen heeft zij daarover verklaard dat de heer Kremer in het verkoopgesprek de 8-dagen-termijn wel ter sprake heeft gebracht, maar volgens haar niet gezegd heeft dat zij binnen 14 dagen de financiering van de koopprijs rond moest hebben. De heer Kremer daarentegen stelt dat hij X zowel op de 8-dagen-termjn als de termijn van 14 dagen, waarbinnen de financiering geregeld moest worden, heeft gewezen.
8.3 De rechtbank overweegt in dit kader dat, ook al zou zoals X stelt, de termijn van 14 dagen die in de algemene voorwaarden genoemd staat niet genoemd zijn in het verkoopgesprek dat door de heer Kremer van Kozijnland met X heeft gevoerd, een redelijke uitleg van de koopovereenkomst met zich meebrengt dat X zich niet tot in lengte van dagen kan beroepen op het voorbehoud van financiering. In casu zijn partijen echter de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden overeengekomen die daarmee deel uitmaken van de overeenkomst. Aangezien X ook niet heeft gesteld dat partijen in de tussen hen gesloten overeenkomst zijn afgeweken van één of meer bepalingen van de algemene voorwaarden, komt de rechtbank tot de conclusie dat artikel 11 van de algemene voorwaarden van toepassing is op de overeenkomst tussen partijen, zodat X zich in beginsel binnen 14 dagen na ondertekening van de overeenkomst op het niet-verkrijgen van financiering had dienen te beroepen met bijsluiting van tenminste twee verklaringen van kredietverlenende instellingen, dat geen krediet kan worden verstrekt aan X ter hoogte van het bedrag genoemd in koopovereenkomst tegen de in het algemeen voor dergelijke kredieten door deze instellingen gehanteerde voorwaarden.
8.4 X heeft voorts gesteld dat de 14-dagen-termijn, die genoemd staat in artikel 11 van de algemene voorwaarden, dusdanig bezwarend is geformuleerd dat de redelijkheid en de billijkheid meebrengen dat deze bepaling nietig is. De rechtbank overweegt ter zake dat de termijn van artikel 11 van de algemene voorwaarden weliswaar niet royaal is, maar gesteld noch gebleken is dat binnen een termijn van 14 dagen in redelijkheid geen uitsluitsel verkregen kan worden over de vraag of financiering van de koopprijs tot de mogelijkheden behoort. Ook uit de ter gelegenheid van de comparitie van partijen overgelegde brief van de Rabobank Noordoostpolder-Urk van 15 november 2006 blijkt zulks niet. Immers, in deze brief wordt slechts gerefereerd aan een gesprek dat gevoerd zou zijn op 29 juni 2006. Op grond van dit gesprek heeft de Rabobank de financiering geweigerd wegens diverse, bij het BKR geregistreerde, achterstandscoderingen, zodat de rechtbank niet inziet waarom X niet binnen 14 dagen na ondertekening van de overeenkomst heeft kunnen bevorderen dat zij de beschikking kreeg over twee soortgelijke verklaringen waarin financiering van de koopprijs niet wordt goedgekeurd en die zij dan vervolgens conform artikel 11 van de algemene voorwaarden aan Kozijnland had kunnen doen toekomen.
8.5 Het bovenstaande zou naar het oordeel van de rechtbank slechts dan anders zijn indien, zoals door X wordt gesteld en door Kozijnland wordt betwist, door toedoen van Holtkamp Assurantiën niet binnen de 14-dagen-termijn wordt opgezegd. In die situatie zou het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn indien Kozijnland, gelet op de nauwe verwevenheid tussen Kozijnland en Holtkamp Assurantiën zoals die uit de stukken naar voren komt, een beroep zou doen op de 14-dagen-termijn van artikel 11 van de algemene voorwaarden en brengt een redelijke toepassing van de algemene voorwaarden mee dat X een langere termijn gegund dient te worden om de financiering elders onder te brengen, dan wel de overeenkomst op te zeggen wegens het niet kunnen verkrijgen van financiering. Deze situatie is echter naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde aangezien X, ook toen zij om haar moverende redenen geen gebruik wenste te maken van de diensten van Holtkamp Assurantiën, niet alsnog getracht heeft om (binnen 14 dagen nadien) aan Kozijnland twee verklaringen van kredietverlenende instellingen toe te doen komen waaruit gemotiveerd blijkt dat de kredietinstellingen geen krediet wensen te verstrekken ter hoogte van de in de overeenkomst opgenomen koopprijs tegen de in het algemeen voor dergelijke kredieten door deze instellingen gehanteerde voorwaarden. In casu heeft X slechts volstaan met een opzegging van de overeenkomst bij brief van 22 juni 2006 zonder dat daarbij op enigerlei wijze stukken zijn gevoegd zoals in artikel 11 van de algemene voorwaarden staat vermeld. Zelfs in het kader van deze procedure heeft X slechts één verklaring van een kredietverlenende instelling overgelegd waaruit blijkt dat de kredietverlenende instelling financiering van de koopprijs niet kan goedkeuren.
9. Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat X de overeenkomst eenzijdig en tegen de wil van Kozijnland heeft opgezegd zonder dat sprake is van een wettelijke of contractuele termijn waarbinnen eenzijdig kan worden opgezegd, zodat X haar verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen en zij, conform artikel 9 van de algemene voorwaarden, in beginsel een boete verschuldigd is van 20 procent van de overeengekomen prijs.
10.1 X is van mening dat er redenen zijn om de boete van 20 procent van de koopsom te matigen en voert daartoe aan dat Kozijnland nog geen kosten heeft gemaakt ter uitvoering van de overeenkomst. Kozijnland verzet zich tegen matiging van de boete en stelt dat de gevorderde 20% van het bruto bedrag de door haar gederfde winst betreft.
10.2 De rechtbank overweegt dat van de bevoegdheid tot matigen van een bedongen boete terughoudend gebruik gemaakt dient te worden. Het enkele uiteenlopen van de geleden schade, waaronder tevens de gederfde winst begrepen dient te worden, en de boete, is onvoldoende om tot matiging over te gaan. De rechtbank ziet geen redenen om in de gegeven omstandigheden de bedongen boete als buitensporig aan te merken. Zoals ook in het door Kozijnland overgelegde vonnis is overwogen, heeft X er zelf voor gekozen om een overeenkomst aan te gaan met Kozijnland. Indien en voorzover zij daarbij is beïnvloed door de wijze van verkoop door Kozijnland heeft zij de mogelijkheid gehad de overeenkomst op te zeggen. Bovendien stond voor X de mogelijkheid open om binnen 14 dagen na ondertekening van de overeenkomst op te zeggen wegens het niet kunnen verkrijgen van financiering. Dat X dat niet heeft gedaan conform de van toepassing zijnde algemene voorwaarden, komt voor haar risico. Zij dient dan ook de bedongen boete van € 5.950,- aan Kozijnland te betalen.
11. X heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde vergoeding ter zake van buitengerechtelijke incassokosten. Ook de rechtbank ziet geen aanleiding de vordering af te wijzen dan wel te matigen, zodat terzake een bedrag van € 700,- zal worden toegewezen. Ook tegen de (ingangsdatum van de) gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank de wettelijke rente zal toewijzen met ingang van 25 juli 2006.
12. De vordering van Kozijnland tegen gedaagde sub 2. wordt weliswaar toegewezen, doch in de omstandigheid dat de vordering van Kozijnland ten aanzien van gedaagde sub 1. in zijn geheel wordt afgewezen, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren..
De beslissing
De rechtbank:
I. Wijst de vorderingen voorzover ingesteld tegen gedaagde sub 1. af.
II. Veroordeelt gedaagde sub 2. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Kozijnland te betalen een bedrag van € 6.650,- (zegge: zesduizend zeshonderd vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.950,- vanaf 25 juli 2006 tot de dag van algehele voldoening.
III. Compenseert de proceskosten in die zin dat partijen elk hun eigen kosten dragen.
IV. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.M.S. Kuipers en op 20 juni 2007 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.