RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 07 / 120 BSTPL AQ1 A
uitspraak van de meervoudige kamer
[eisers],
wonende te [woonplaats], eisers,
gemachtigde W.F. Eshuis, wonende te Nijverdal,
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hellendoorn,
verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 19 december 2006.
2. Procesverloop
Verweerders gemeente heeft bij verzoek van 28 maart 2006 verzocht vrijstelling te verlenen voor het aanleggen van een noord-zuidverbinding tussen de Helmkruidlaan en de Kruidenlaan, fietspaden en bijbehorende voorzieningen zoals bermen, afwatering, verlichting op de percelen plaatselijk bekend gelegen tussen de Helmkruidlaan en de Kruidenlaan te Nijverdal overeenkomstig tekeningnummers WRV-26063-V4 en WRV-26064-V4.
Het verzoek om vrijstelling heeft van 12 april 2006 tot en met 23 mei 2006 ter inzage gelegen. Er zijn zienswijzen, waaronder die van eisers, ingediend.
Bij besluit van 19 december 2006, verzonden aan eisers op 4 januari 2007, heeft verweerder besloten de vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) te verlenen overeenkomstig het verzoek en heeft hij daarbij de ingediende zienswijze van eisers ongegrond verklaard.
Bij brief van 7 februari 2007 hebben eisers tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het verweerschrift van verweerder dateert van 26 maart 2007.
Het beroep is gevoegd behandeld met procedurenummer Awb 07/129 ter openbare zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 30 mei 2007. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A.H. Protzman en G.H. Minkjan-Nijkamp. Tevens zijn verschenen de familie [andere eisers], eisers in de andere procedure, bijgestaan door hun gemachtigde. Na afloop van de behandeling ter zitting zijn beide zaken weer gesplitst. Er wordt apart uitspraak gedaan.
3. Overwegingen
Kern van het geschil is dat verweerder volgens eisers ten onrechte vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de WRO heeft verleend voor de aanleg van de verbindingsweg tussen de Helmkruidlaan en de Kruidenlaan te Nijverdal (hierna ook: randweg).
Eisers voeren hiertoe in beroep samengevat het volgende aan. Zij wonen al jaren op de [adres] te [woonplaats]. Met de aanleg van de randweg wordt hun woongenot aangetast. Het stoort eisers enorm dat verweerder geen rekening houdt met hun privacy. Er zal sprake zijn van geluidhinder nu de as van de weg zal zijn gelegen op slechts 16 meter van hun voorgevel. De weg komt bovendien rondom de woning te liggen. Verder zal sprake zijn van stankoverlast van uitlaatgassen. De suggestie dat eisers maar met de ramen dicht moeten gaan slapen is onbegrijpelijk. Bovendien moet eiseres met de ramen open slapen vanwege een recent hartinfarct. Eisers willen hun perceel graag aan verweerders gemeente verkopen en dan ergens anders een kavel kopen en bebouwen, maar verweerder stelt de grond niet nodig te hebben. Eisers zijn gedupeerd en wensen een planschadevergoeding.
De rechtbank overweegt als volgt.
De betreffende gronden vallen onder de volgende vigerende bestemmingsplannen en hebben daarin de hierna weergegeven bestemmingen:
- bestemmingsplan ‘Buitengebied 1977’ met als bestemmingen ‘Dorpsgroen’, ‘Agrarische doeleinden’ en ‘Overige verharde wegen’, vastgesteld op 4 oktober 1977 en goedgekeurd op 5 september 1978;
- bestemmingsplan ‘Kruidenwijk’ met de bestemmingen ‘Weg’ en ‘Groen’, vastgesteld op 10 februari 1981, goedgekeurd 27 april 1982;
- bestemmingsplan ‘Rijksweg 35 en het spoor’ met als bestemming ‘Verkeersdoeleinden’, vastgesteld op 21 juni 2005 en goedgekeurd op 29 november 2005.
Het projectplan past niet binnen de bestemmingen ‘Dorpsgroen’ en ‘Agrarisch gebied’ van bestemmingsplan ‘Buitengebied 1977’ en de bestemming ‘Groen’ van bestemmingsplan ‘Kruidenwijk’. Daarmee staat vast dat het project in strijd is met de vigerende bestemmingsplannen.
Krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project evenwel vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en gedeputeerde staten vooraf hebben verklaard dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. De raad van verweerders gemeente heeft deze bevoegdheid bij besluit van 2 maart 2006 aan verweerder gedelegeerd.
De gronden, die betrokken zijn bij het projectplan, zijn thans onderwerp van een bestemmingsplanherziening. Het gaat daarbij om het bestemmingsplan ‘Kruidenwijk-Zuid’. In dit bestemmingsplan hebben de betreffende gronden de bestemming ‘Verkeersdoeleinden’. Deze gronden zijn bestemd voor wegen, fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen, water en voorzieningen van waterhuishoudkundige aard en additionele voorzieningen ten behoeve van telecommunicatieverkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening en andere doeleinden van openbaar nut. Het voorontwerp van dit plan heeft van 30 november 2005 tot en met 10 januari 2006 ter inzage gelegen. Eisers hebben hierop ook een inspraakreactie gegeven. Het bestemmingsplan ‘Kruidenwijk-Zuid’ is op 28 september 2006 door de gemeenteraad van verweerders gemeente vastgesteld.
Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat het bestemmingsplan inmiddels op 30 mei 2007 door gedeputeerde staten is goedgekeurd.
Het onderhavige project betreft een grote inbreuk op het geldende planologische regime. Aan de ruimtelijke onderbouwing van het project moeten daarom zware eisen worden gesteld.
Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Verweerder heeft voor de ruimtelijke onderbouwing verwezen naar de notitie ‘Ruimtelijke onderbouwing aanleg gedeelte noord-zuidverbinding tussen de Helmkruidlaan en de Kruidenlaan te Nijverdal’ (notitie Ruimtelijke onderbouwing). In deze notitie wordt ingegaan op het gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleidskader. Er wordt een uiteenzetting gegeven van de afwegingen die gemaakt zijn om het tracé op de thans voorgestane wijze in te richten. Verder wordt verwezen naar het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan ‘Kruidenlaan-Zuid’. Daarbij wordt tevens verwezen naar de aan dit bestemmingsplan ten grondslag liggende onderzoeksrapporten en is verwezen naar de aparte notitie ‘Samenvatting en beoordeling inspraakreacties over de randweg zoals opgenomen in het voorontwerp van het bestemmingsplan ‘Kruidenwijk-Zuid’ zoals dat ter inzage heeft gelegen van 30 november 2005 tot en met 10 januari 2006’.
Uit deze stukken blijkt dat de verkeerssituatie in de gemeente Hellendoorn al jaren problematisch is. Verwezen wordt naar de gemeentelijke structuurvisie neergelegd in de notitie ‘Ruimte voor de mensen van morgen’. Hierin is aangegeven dat de problemen op het gebied van verkeer en vervoer regionaal en gemeentelijk zijn. De regionale problemen hebben met name betrekking op het gebruik en de ligging van de huidige N35 en de relatie naar het noorden. Primair voor wat betreft de verkeersafwikkeling tussen de eigen kernen en secundair voor wat betreft het verkeer richting Ommen. De gemeentelijke problemen zijn in het buitengebied de snelheid van het verkeer in combinatie met het langzaam- en het landbouwverkeer en ongewenst doorgaand verkeer. Binnen de kernen Hellendoorn/Nijverdal zijn er twee probleemassen, te weten de oost-westrelatie en de noord-zuidrelatie.
Eén van de actiepunten uit de structuurvisie is de aanleg van een randweg tussen de Kruidenlaan en de Helmkruidlaan om de verkeersdruk tussen de stedelijke gebieden van Nijverdal/Hellendoorn en de Kruidenwijk/Hulsen op de bestaande noord-zuidrelatie te verminderen en duurzaam te reguleren. De randweg krijgt aldus een functie in de afwikkeling van het verkeer tussen de kernen Nijverdal Kruidenwijk/Hulsen en Hellendoorn. De weg dient verder als ontsluitingsweg voor de te ontwikkelen woonwijk Kruidenwijk-Zuid. Voorgaande sluit aan bij het ‘Streekplan Overijssel 2000+’ dat voor het plangebied onder meer aangeeft dat de kernen Nijverdal en Hellendoorn en de wijk Hulsen/Kruidenwijk als een samenhangend stedelijk gebied kunnen worden gezien.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat verweerder het project heeft voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat genoegzaam is gebleken dat het project in overeenstemming is met het toekomstige bestemmingsplan ‘Kruidenwijk-Zuid’. Nu voor het overige niet is gebleken dat niet wordt voldaan aan de vereisten voor toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO (zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten) heeft verweerder zich terecht bevoegd geacht de verzochte vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen.
Wat betreft de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om vrijstelling te verlenen merkt de rechtbank allereerst op dat verweerder bij die beslissing over beleidsvrijheid beschikt. De beslissing om al dan niet vrijstelling te verlenen is afhankelijk van de inzichten die bij verweerder bestaan over de gewenste planologische ontwikkelingen in het betrokken gebied. De rechtbank dient zich bij haar toetsing te beperken tot de vraag of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen al dan niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen, dan wel anderszins heeft gehandeld in strijd met regels van geschreven en ongeschreven recht of enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat als gevolg van de aanleg van de randweg het woonklimaat van eisers zal worden aangetast. In de huidige situatie wonen zij immers zonder noemenswaardige belemmeringen in het buitengebied, terwijl in de nieuwe situatie sprake zal zijn van een randweg op korte afstand van hun woning. Aan de huidige situatie kunnen eisers echter geen blijvende rechten ontlenen.
Voor wat betreft de geluidhinder zal zeker sprake zijn van een toename van het geluid in de directe omgeving van de woning. Deze toename zal echter naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig zijn, dat het verlenen van vrijstelling om die reden achterwege had moeten blijven. Ingevolge artikel 76a, eerste lid, van de Wet geluidhinder (Wgh) worden bij het nemen van een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen of van andere geluidsgevoelige objecten binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge de artikelen 82, 82a, 83, 85, 100 en 100a van de Wgh, als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.
De ten hoogste toelaatbare waarde voor het perceel van eisers bedraagt ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wgh 48dB. Door de aanleg van de randweg zal deze waarde worden overschreden. In het rapport ‘Akoestisch onderzoek Noord-Zuid-verbinding’ van
7 april 2006 is uitgerekend dat deze waarde voor het perceel van eisers, Eversbergweg 136, 52dB zal bedragen na realisatie van de randweg.
Uit het dossier blijkt echter ook dat gedeputeerde staten van Overijssel op verzoek van verweerder bij beschikking van 21 september 2006 hebben besloten krachtens artikel 83 van de Wgh hogere grenswaarden te verlenen voor - onder meer - de woning van eisers aan de Eversbergweg 136 ten behoeve van de toekomstige ‘Noord-Zuid-verbinding’ te Nijverdal. Voor het perceel van eisers is een grenswaarde van 52dB vastgesteld. Dit valt binnen de grenswaarden van artikel 83 van de Wgh. Daarbij hebben gedeputeerde staten overwogen dat het gaat om een weg gelegen binnen de bebouwde kom in stedelijk gebied en dat om de geluidsbelasting ten gevolge van de weg te beperken op een groot deel van het tracé geluidsreducerend asfalt wordt aangebracht. Verder is overwogen dat het treffen van verdergaande maatregelen overwegende bezwaren van financiële, stedenbouwkundige en verkeerskundige aard ontmoet. Het bezwaar van eisers gericht tegen dit besluit is bij besluit van 13 februari 2007 ongegrond verklaard. Hiertegen hebben eisers geen rechtsmiddel ingesteld.
Omtrent de luchtkwaliteit overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid en tweede lid onder c, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) nemen bestuursorganen bij de toepassing van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 genoemde grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in acht.
In het kader van onder meer de aanleg van de randweg is in opdracht van verweerder een luchtkwaliteit onderzoek uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in het rapport ‘Luchtkwaliteit Kruidenwijk-Zuid’ van 2 augustus 2006. Hierin is geconcludeerd dat uit de resultaten van de berekeningen over 2009 inclusief de Noord-zuidverbinding en Kruidenwijk-Zuid en alle situaties in de jaren 2010, 2015 en 2020 blijkt dat zich geen knelpunten vormen ten aanzien van luchtkwaliteit. De normen voor de stoffen stikstofdioxide, zwaveldioxide, fijn stof, koolmonoxide, benzeen en benzo(a)pyreen worden niet overschreden. Verder wordt geconcludeerd dat, wanneer de noord-zuidverbinding in 2008 gerealiseerd zal zijn, de intensiteit op de Grotestraat (thans een verkeersknelpunt) zodanig daalt dat de overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 komt te vervallen. De aanleg van de randweg heeft een positief effect op de luchtkwaliteit.
De rechtbank gaat er op grond van het rapport vanuit dat verweerder alle relevante factoren heeft onderzocht en gewogen. De stelling van eisers dat zij na realisering van de randweg genoodzaakt zijn met de ramen dicht te slapen, hetgeen onwenselijk is nu eiseres een hartinfarct heeft gehad, kan daaraan niet afdoen. De uitstoot van zwevende deeltjes blijft volgens het luchtkwaliteitonderzoek immers onder de wettelijk toegestane norm. Eisers hebben geen concrete aanknopingspunten aangevoerd die aanleiding vormen om te twijfelen aan de juistheid van het genoemde onderzoek.
De omstandigheid dat verweerder de grond van eisers niet wenst te kopen, kan in de afweging of verweerder al dan niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van vrijstelling evenmin een rol spelen. Zo eisers menen planschade te hebben, dan kunnen zij bij verweerder een verzoek ex artikel 49 van de WRO indienen. Het bestreden besluit ziet niet op een planschadebesluit, zodat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling hiervan. Dat de houding van verweerder niet passend is kan, wat daar verder ook van zij, geen grond opleveren voor de conclusie te komen dat verweerder in redelijkheid niet tot het verlenen van vrijstelling heeft kunnen komen.
Gezien het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht tot het verlenen van vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de WRO en dat verweerder ook in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Hieruit volgt dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
- verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de
Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Aldus gegeven door mr. W.M.B.Elferink als voorzitter en mrs. R.J. Jue en M.A. Heldeweg als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Postma als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2007. .
Afschrift verzonden op 11 juni 2007
AW