ECLI:NL:RBALM:2007:BA6339

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
9 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
80822 ha za 937 van 2006
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een makelaar voor onjuiste taxaties in hypothecaire geldleningovereenkomsten

In deze zaak vordert Holland Woningfinanciering (HW) schadevergoeding van de makelaar X wegens onrechtmatige daad. HW stelt dat de door X opgestelde taxatiewaarden voor drie woningen aanzienlijk meer dan 25% afwijken van de werkelijke executiewaarden, waardoor HW hypothecaire geldleningen heeft verstrekt die zij anders niet zou hebben verstrekt. De rechtbank Almelo heeft op 9 mei 2007 vonnis gewezen in deze zaak, waarin HW werd bijgestaan door advocaat mr. E.L.A. van Emden en procureur mr. E.M.M. van de Loo. X, die de taxaties heeft uitgevoerd, werd bijgestaan door advocaat mr. A.B.M. Kooijmans en procureur mr. H. Aarnink.

De rechtbank heeft vastgesteld dat X een beroepsfout heeft gemaakt door de taxatiewaarden onjuist vast te stellen. HW heeft voldoende aangetoond dat zij de hypothecaire leningen niet zou hebben verstrekt als zij de juiste taxatiewaarden had gekend. De rechtbank oordeelt dat er een causaal verband bestaat tussen de beroepsfout van X en de schade die HW heeft geleden. X heeft verschillende verweren gevoerd, waaronder dat HW onvoldoende inspanningen heeft verricht om de hypotheken te laten betalen, maar de rechtbank heeft deze verweren verworpen.

De rechtbank heeft X veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 53.111,31 aan HW, te vermeerderen met wettelijke rente, en tot betaling van buitengerechtelijke kosten van € 1.788,-. Tevens is X veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheid van taxateurs om zorgvuldige en accurate taxaties te verrichten, vooral in het kader van hypothecaire leningen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 80822 ha za 937 van 2006
datum vonnis: 9 mei 2007 (ak)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Holland Woningfinanciering,
gevestigd te Alkmaar,
eiseres,
verder te noemen HW,
advocaat: mr. E.L.A. van Emden te Utrecht,
procureur: mr. E.M.M. van de Loo,
tegen
J.J. X,
wonende te Almelo,
gedaagde,
verder te noemen X,
advocaat: mr. A.B.M. Kooijmans te Eindhoven,
procureur: mr. H. Aarnink.
Het procesverloop
1.1 HW heeft, onder overlegging van een tweetal producties, gevorderd als vermeld in de dagvaarding. X heeft geconcludeerd voor antwoord.
1.2 Hierna heeft HW, onder overlegging van een negentwintigtal producties, een conclusie van repliek, tevens akte wijziging en vermeerdering van eis genomen. Vervolgens heeft X gedupliceerd.
1.3 Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
2. In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of blijkend uit niet-betwiste overgelegde producties, het navolgende vast:
a. HW sluit als geldverstrekker en hypotheekhouder hypothecaire geldleningovereenkomsten. De naamloze vennootschap Hooge Huys Levensverzekeringen N.V. beheerde met ingang van 6 mei 1996 de hypotheekportefeuille van HW voor rekening en risico van HW.
b. Hooge Huys Levensverzekeringen N.V. is gefuseerd met de naamloze vennootschap Reaal Levensverzekeringen N.V., hierna te noemen: Reaal. Reaal beheert sindsdien voor rekening en risico van HW de hypotheekportefeuille van HW.
c. Op 19 juni 2002 hebben P.T. A, hierna te noemen: A, en B, hierna te noemen: B, via de tussenpersoon M. C, hierna te noemen: C, een offerte aangevraagd tot het verkrijgen van een hypothecaire geldlening bij HW. Op de offerteaanvraag staat onder meer vermeld: “(…) brutoinkomen n.v.t. (…) executiewaarde € 152.000,- (…) Totaal gevraagd bedrag € 114.000,- (…) < 75% executiewaarde dus geen inkomensgegevens (…)”.
d. Op 21 juni 2002 heeft HW aan A en B een offerte uitgebracht. Hierin staat onder meer het volgende vermeld: “(…) Bedrag: € 114.000,- ervan uitgaande dat het leningbedrag niet meer is dan 75% van de executiewaarde. (…) Onderpand: woonhuis op erf en ondergrond, (…) aan -straat 4, 9561 BJ te D. (…) Ter verdere beoordeling verzoeken wij u ons nog toe te zenden: - kopie eigendomsbewijs - kopie legitimatiebewijs - origineel N.V.M.-, L.M.V.- of V.B.O.- taxatierapport (…) Tevens gelden de volgende voorbehouden: - Gunstige informatie betreffende aanvrager en onderpand. (…) Door ondertekening van deze aanbieding verklaart u zich akkoord met een toetsing door Holland Woningfinanciering N.V. bij het BKR te Tiel. (…) Feitelijke beoordeling vindt plaats na ontvangst van alle bescheiden. (…)”.
e. Op 22 juni 2002 heeft X in opdracht van A het woonhuis aan de -straat 4 te D getaxeerd. Het taxatierapport dat als productie 14 bij conclusie van repliek is overgelegd, vermeldt een onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van € 169.000,- en een executiewaarde vrij van huur en gebruik van € 152.000,-.
f. Op 19 juli 20002 heeft HW aan A en B een hypothecaire geldlening verstrekt ter hoogte van € 114.000,- en is een recht van hypotheek gevestigd op het woonhuis aan de -straat 4 te D.
g. Bij brieven van 24 april 2003, 23 februari 2004, 24 mei 2004 en 10 december 2004 zijn A en B aangemaand hun verplichtingen uit de hypothecaire geldleningovereenkomst na te komen. Bij brief van 21 december 2004 heeft Reaal de hypothecaire geldlening opgeëist per 29 december 2004. De hoofdsom bedraagt op dat moment € 114.000,-, de vergoeding wegens vervroegde opeising € 3.768,98, de rente vanaf 1 december 2004 tot en met 29 december 2004 € 523,45 en de achterstallige rente € 1.847,69, zodat A en B in totaal een bedrag van € 120.140,12 verschuldigd zijn.
h. Op 6 juni 2005 is de woning aan de -straat 4 te D onderhands verkocht voor een bedrag van € 105.000,-. HW heeft ter zake een bedrag van € 2.772,92 betaald aan makelaars- en notariskosten.
i. Op 7 juni 2005 heeft taxateur J. S het woonhuis aan de -straat 4 te D getaxeerd waarbij de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik is vastgesteld op van € 105.000,- en een executiewaarde vrij van huur en gebruik op € 94.500,-.
j. HW heeft met A en B een betalingsregeling getroffen ter hoogte van € 75,- per maand voor de aflossing van de restantschuld. A is werkloos en de financiën van hem en B worden beheerd door Lydios B.V., een besloten vennootschap die zich bezig houdt met budgetbeheer en schuldbemiddeling.
k. Op 30 augustus 2002 heeft A.T. M, hierna te noemen: M, via C, een offerte aangevraagd tot het verkrijgen van een hypothecaire geldlening bij HW. Op de offerteaanvraag staat onder meer vermeld: “(…) brutoinkomen 28.000,- (…) executiewaarde € 155.000,- (…) Totaal gevraagd bedrag € 113.000,- (…) bijzonderheden < 75% executiewaarde (…)”.
l. Op 2 september 2002 heeft HW aan M een offerte uitgebracht. Hierin staat onder meer het volgende vermeld: “(…) Bedrag: € 113.000,- ervan uitgaande dat het leningbedrag niet meer is dan 75% van de executiewaarde. (…) Onderpand: woonhuis op erf en ondergrond, (…) aan +straat 10, te Ml. (…) Ter verdere beoordeling verzoeken wij u ons nog toe te zenden: - kopie eigendomsbewijs - kopie legitimatiebewijs - origineel N.V.M.-, L.M.V.- of V.B.O.- taxatierapport (…) Tevens gelden de volgende voorbehouden: - Gunstige informatie betreffende aanvrager en onderpand. (…) Door ondertekening van deze aanbieding verklaart u zich akkoord met een toetsing door Holland Woningfinanciering N.V. bij het BKR te Tiel. (…) Feitelijke beoordeling vindt plaats na ontvangst van alle bescheiden. (…)”.
m. Op 3 september 2002 heeft X in opdracht van M het woonhuis aan de +straat 10 te M getaxeerd. Het taxatierapport dat als productie 10 bij conclusie van repliek is overgelegd, vermeldt een onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van € 169.000,- en een executiewaarde vrij van huur en gebruik van € 152.000,-.
n. Op 19 september 20002 heeft HW M een hypothecaire geldlening verstrekt ter hoogte van € 113.000,- en is een recht van hypotheek gevestigd op het woonhuis aan de +straat 10 te M.
o. Op 20 februari 2004 heeft taxateur J.H. H een geveltaxtatie verricht van het woonhuis aan de +straat 10 te M. De onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik is hierbij vastgesteld op van € 98.000,- en de executiewaarde vrij van huur en gebruik op € 85.000,-.
p. Bij brief van 13 april 2004 heeft Reaal aan M onder meer het volgende meegedeeld: “(…) Helaas hebben wij moeten constateren dat u de achterstand, ondanks herhaalde aanmaningen, nog immer niet heeft voldaan. Wij zien ons daarom gedwongen de hypothecaire geldlening op te eisen per 20 april 2004. U heeft tot deze datum de tijd uw financiering elders onder te brengen.
Hoofdsom € 113.000,-
Bij: Vergoeding wegens vervroegde opeising - 3.051,-
Rente vanaf 01-04-204 t/m 20-04-2004 à 4,7 % - 295,06
Achterstallige rente t/m 29-02-2004 - 4.298,53
Rente vanaf 01-03-2004 t/m 31-03-2004 - 442,59
Totaal € 121.087,18 : (…)”.
q. Bij brief van 27 juli 2004 (productie 29 bij conclusie van repliek) wordt door Van H Notarissen aan M de openbare veiling van zijn woning aangezegd. Op 1 december 2004 is een bieding voor onderhandse koop van het woonhuis gedaan ter hoogte van € 65.555,-, welk aanbod niet is aanvaard door HW. Het woonhuis aan de +straat 10 te M is op 16 december 2004 geveild voor een bedrag van € 83.000,-.
r. Op 27 mei 2002 hebben G.R. J, hierna te noemen: J, en B.T. H, hierna te noemen: H, via C een offerte aangevraagd tot het verkrijgen van een hypothecaire geldlening bij HW. Op de offerteaanvraag staat onder meer vermeld: “(…) brutoinkomen n.v.t. (…) executiewaarde € 150.000,- (…) Totaal gevraagd bedrag € 111.000,- (…) < 75% executiewaarde geen inkomensgegevens (…)”.
s. Op 28 mei 2002 heeft HW aan J en H een offerte uitgebracht. Hierin staat onder meer het volgende vermeld: “(…) Bedrag: € 111.000,- ervan uitgaande dat het leningbedrag niet meer is dan 75% van de executiewaarde. (…) Onderpand: woonhuis op erf en ondergrond, (…) aan * Straat 19, 9902 HP te A. (…) Ter verdere beoordeling verzoeken wij u ons nog toe te zenden: - kopie eigendomsbewijs - kopie legitimatiebewijs - origineel N.V.M.-, L.M.V.- of V.B.O.- taxatierapport (…) Tevens gelden de volgende voorbehouden: - Gunstige informatie betreffende aanvrager en onderpand. (…) Door ondertekening van deze aanbieding verklaart u zich akkoord met een toetsing door Holland Woningfinanciering N.V. bij het BKR te Tiel. (…) Feitelijke beoordeling vindt plaats na ontvangst van alle bescheiden. (…)”.
t. Op 5 juni 2002 heeft X in opdracht van J het woonhuis aan de * Straat 19 te A getaxeerd. Het taxatierapport dat als productie 23 bij conclusie van repliek is overgelegd, vermeldt een onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van € 167.000,- en een executiewaarde vrij van huur en gebruik van € 150.000,-.
u. Op 25 juni 20002 heeft HW J en H een hypothecaire geldlening verstrekt ter hoogte van € 111.000,- en is een recht van hypotheek gevestigd op het woonhuis aan de * Straat 19 te A.
v. Op 12 december 2005 heeft de Rechtbank Groningen J en H toegelaten tot de Wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (WSNP). De woning van J en H * Straat 19 te A is vervolgens door de bewindvoerder op 9 januari 2007 onderhands verkocht voor € 108.000,-, waarbij HW een bedrag van € 1.000,- heeft betaald ter zake van makelaarskosten en kosten van de bewindvoerder.
w. Op 26 januari 2006 heeft taxateur R. T het woonhuis aan de * Straat 19 te A getaxeerd waarbij de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik is vastgesteld op van € 129.000,- en een executiewaarde vrij van huur en gebruik op € 116.000,-.
3. HW heeft na wijziging en vermeerdering van eis, gevorderd dat bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- X wordt veroordeeld tot betaling aan HW van een bedrag van € 53.111,31, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten vanaf de datum van dagvaarding tot aan de datum van algehele voldoening;
- X wordt veroordeeld om aan HW te betalen de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten, berekend volgens de richtlijnen van het rapport Voorwerk II;
- X wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.
HW heeft hiertoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd:
X heeft onrechtmatig gehandeld jegens HW omdat de door X gegeven taxaties ernstige gebreken vertonen in die zin dat de door X opgegeven taxatiewaarden aanzienlijk meer dan 25% afwijken van de werkelijke executiewaarden. HW zou, indien X juist getaxeerd had, de hypothecaire geldleningovereenkomsten die zijn afgesloten op basis van een zogenoemde ´vereenvoudigde acceptatie´, niet hebben gesloten met A en B, M en J en H. X is daarom aansprakelijk voor de door HW geleden schade die € 53.111,31 bedraagt (€ 10.772,92 ter zake van de met A en B gesloten geldleningovereenkomst, € 38.338,39 ter zake van de met M gesloten geldleningovereenkomst en € 4.000,- ter zake van met J en H gesloten geldleningovereenkomst).
4. X heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring dan wel afwijzing van de vorderingen van HW met veroordeling van HW bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in de kosten van de procedure te vermeerderen met de, conform het liquidatietarief te begroten, nakosten procureur.
Hij heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd:
- hypotheekverstrekking conform een vereenvoudigde acceptatie was in de periode waarin de in deze procedure relevante hypotheken zijn verstrekt, niet uitsluitend gebaseerd op de getaxeerde executiewaarde van het woonhuis. Dit betekent dat X jegens HW niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de door hem verrichte taxaties en de daaruit voortvloeiende gepretendeerde schade;
- het verstrekken van hypothecaire geldleningen zonder bekend te zijn met de inkomensgegevens van de geldlener is bijzonder riskant. De gevolgen hiervan dienen voor HW te blijven;
- de drie onderhavige taxaties zijn door X verricht in het kader van het oversluiten van een hypotheek. Ten aanzien van de drie panden waren derhalve al hypotheekgegevens bekend c.q. eerdere taxaties verricht. Aan de hand daarvan zou HW inzicht gehad kunnen hebben op de daadwerkelijke waarden van de panden;
- er is geen sprake van causaal verband tussen de door X opgestelde taxaties en de door HW gestelde schade: de schade is niet ontstaan doordat X de waarde van de panden onjuist heeft getaxeerd, maar omdat derden de hypotheektermijn niet hebben voldaan en de panden uiteindelijk niet onderhands maar op een executoriale veiling zijn verkocht;
- HW heeft niet aangetoond dat er voldoende inspanningen zijn verricht om er enerzijds voor te zorgen dat de desbetreffende hypotheek betaald kon worden en anderzijds te voorkomen dat de woonhuizen executoriaal verkocht dienden te worden;
- HW heeft niet aangetoond dat de voormalige eigenaren van de woningen geen verhaal zouden bieden.
5. De rechtbank overweegt terzake het volgende.
6. X heeft zich tegen de door HW bij conclusie van repliek veranderde en vermeerderde eis, niet verzet. Nu ook de rechtbank niet gebleken is dat de wijziging van eis in strijd is met de eisen van een goede procesorde, zal de rechtbank beslissen op grondslag van de gewijzigde eis.
7. Voor de beoordeling van de vraag of X onrechtmatig heeft gehandeld, dient in de eerste plaats te worden beoordeeld of X een beroepsfout heeft gemaakt. Criterium hiervoor is of X bij de totstandkoming van de onderhavige taxatierapporten de zorgvuldigheid van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in acht heeft genomen. De rechtbank stelt vast dat, nu door X niet is betwist dat de door hem in 2002 verrichte taxaties van de woningen aan de -straat 4 te D, de #straat 10 te M en de * Straat 19 te A ernstige gebreken vertonen nu de door hem opgegeven taxatiewaarden aanzienlijk meer dan 25% afwijken van de werkelijke executiewaarden, sprake is van een beroepsfout van X, zodat vaststaat dat X onrechtmatig heeft gehandeld.
8. Wat betreft de vraag of de door X geschonden norm (mede) strekt tot bescherming van HW, overweegt de rechtbank dat een taxatierapport per definitie bedoeld is om de waarde van het getaxeerde object vast te stellen. Uit de overgelegde, door X opgestelde taxatierapporten (producties 10, 14 en 23 bij conclusie van repliek) blijkt dit ook expliciet waar in de taxatierapporten door X vermeld wordt dat de taxaties bedoeld zijn om inzicht te verstrekken in de waarde van het object ten behoeve van een beoordeling van een aanvraag (hypothecaire) geldlening bij een nader te bepalen financier. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de door X geschonden norm strekt tot bescherming van HW als de nader bepaalde financier.
9. Ten aanzien van de vraag of sprake is van causaal verband tussen de door X geschonden norm en de door HW gestelde schade, overweegt de rechtbank dat hiertoe in beginsel een conditio sine qua non-verband nodig is. Dit betekent dat indien door een als onrechtmatige daad aan te merken gedraging een risico ter zake van ontstaan van schade in het leven is geroepen en dit risico zich vervolgens heeft verwezenlijkt, daarmee in beginsel het causaal verband tussen die gedraging en de aldus ontstane schade is gegeven en het vervolgens aan degene die op grond van die gedraging wordt aangesproken is, om te stellen en te bewijzen dat die schade ook zonder de gedraging zou zijn ontstaan. Dit betekent dat, indien komt vast te staan dat, indien X juist getaxeerd had, HW de hypothecaire geldleningovereenkomsten die zijn afgesloten op basis van een zogenoemde ´vereenvoudigde acceptatie´, niet zou hebben gesloten met A en B, M en J en H, het causaal verband tussen de door X gemaakte beroepsfout en de door HW gestelde schade gegeven is en X in beginsel aansprakelijk is voor de schade. De omstandigheid dat voor het intreden van de schade ook andere factoren zoals het niet betalen van de hypotheektermijnen en de verkoop middels een executoriale veiling een rol hebben gespeeld, doet aan de vestiging van aansprakelijkheid van X niet af.
10. X voert ter afwering van zijn aansprakelijkheid voor de door hem verrichte taxaties en de daaruit voor HW gestelde schade aan dat HW de hypotheekverstrekking conform een vereenvoudigde acceptatie in de periode waarin de in deze procedure relevante hypotheken zijn verstrekt, niet uitsluitend baseerde op de getaxeerde executiewaarde van het woonhuis: uit de checklist voor offerteaanvraag en de hypotheekoffertes blijkt dat ook informatie betreffende de aanvrager van belang is.
11. Nog afgezien van de omstandigheid dat X hiermee in wezen niet betwist dat indien X bij het opstellen van de taxatierapporten geen beroepsfout had gemaakt, HW de betreffende hypothecaire geldleningovereenkomsten die zijn afgesloten op basis van de vereenvoudigde acceptatie niet zou hebben afgesloten, overweegt de rechtbank dat uit de door HW in het geding gebrachte offerteaanvragen en offertes genoegzaam blijkt dat hypotheekverstrekking conform de vereenvoudigde acceptatie in de periode waarin de in deze procedure relevante hypotheken zijn verstrekt, in hoofdzaak afhankelijk was van de vraag of de hoogte van de geldlening maximaal 75% zou bedragen van de executiewaarde van het object waarop het recht van hypotheek zou komen te rusten. Als de hypothecaire lening maximaal 75% van de executiewaarde zou bedragen, waren geen inkomensgegevens van de aanvrager nodig. Dit blijkt duidelijk uit de offerteaanvraag van A en B (productie 6) en de offerteaanvraag van J en H (productie 21); dat op de offerteaanvraag van M wel een bruto inkomen staat vermeld, doet hier niet aan af. Ook uit de drie overgelegde offertes van HW (producties 7, 9 en 22) blijkt dat aan de offerte het voorbehoud van gunstige informatie betreffende het onderpand is verbonden in welk verband het taxatierapport van het onderpand aan HW dient te worden toegezonden. Weliswaar wordt ook een voorbehoud van gunstige informatie betreffende de aanvrager gemaakt, doch uit de offerte blijkt duidelijk dat dit ziet op toetsing van de aanvrager door HW bij het BKR te Tiel. Inkomensgegevens van de aanvrager waren in de periode waarin de in deze procedure relevante hypotheken zijn verstrekt, derhalve niet van belang. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat voor de vraag welk financieel risico HW aangaat ter zake van de voldoening aan de door haar te verstrekken hypothecaire geldleningen, in belangrijke mate wordt bepaald door de waarde van de onderpanden zoals die uit de taxatierapporten blijken.
12. Ten aanzien van de stelling van X dat de drie onderhavige taxaties door hem zijn verricht in het kader van het oversluiten van een hypotheek zodat ten aanzien van de drie panden al hypotheekgegevens bekend zijn c.q. eerdere taxaties verricht zijn zodat HW aan de hand daarvan inzicht had kunnen hebben in de daadwerkelijke waarde van de panden, overweegt de rechtbank dat X zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. De enkele omstandigheid dat ooit een taxatie van een pand is verricht, maakt niet dat de gegevens terzake bekend zijn dan wel hadden moeten zijn bij HW. In ieder geval volgt hieruit niet dat HW er niet op had mogen vertrouwen dat de door X opgestelde expertiserapporten een deskundig beeld gaven van de executiewaarde van de onderpanden op het moment van taxatie door X.
13. Ook ten aanzien van de stelling van X dat het verstrekken van hypothecaire geldleningen zonder bekend te zijn met de inkomensgegevens van de geldlener bijzonder riskant is zodat de gevolgen hiervan voor HW dienen te blijven, is de rechtbank van oordeel dat X zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Het gaat immers op hypothecaire leningen ter hoogte van maximaal 75% van de executiewaarde van het object waarop de hypotheek gevestigd zal gaan worden, zodat zonder nader onderbouwing niet valt in te zien waarom zulks voor de geldverstrekker en hypotheekhouder bijzonder riskant zou zijn.
14. Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat HW bij aangaan de onderhavige hypothecaire leningen mocht vertrouwen op de juistheid van de taxatierapporten, terwijl tevens genoegzaam vaststaat dat HW de hypothecaire leningen nooit zou hebben afgesloten conform de vereenvoudigde acceptatie indien zij zou hebben geweten dat de executiewaarden van de objecten waarop de hypotheek zou komen te rusten lager waren dan 75% van de hypothecaire lening, zodat het causale verband tussen de door X gemaakte beroepsfout en de door HW gestelde schade naar het oordeel van de rechtbank voldoende vaststaat.
15.1 X heeft voorts aangevoerd dat de door HW gestelde schade in alles overheersende mate te wijten is geweest aan de eigen schuld van HW, althans aan zondanige omstandigheden dat deze, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, slechts aan HW zelf zijn toe te rekenen. X betwist in dit verband dat HW voldoende inspanningen heeft verricht om ervoor te zorgen dat de desbetreffende hypotheken konden worden betaald alsmede dat de noodzaak bestond om tot executoriale verkoop van de woonhuizen over te gaan.
15.2 De rechtbank overweegt terzake dat door X weliswaar wordt gesteld dat de objecten in zowel M als D executoriaal verkocht zouden zijn, doch uit producties 19 en 32, waarvan de inhoud niet door X is betwist, blijkt dat de woning in D onderhands is verkocht voor een bedrag van € 105.000,- zodat de stelling van X ten aanzien van de woning in D feitelijke grondslag mist.
15.3 De woning te M is wel executoriaal verkocht en wel voor een bedrag van € 83.000,-. Gelet op de inhoud van het taxatierapport van taxateur H dat als productie 13 is overgelegd en waarin een getaxeerde executiewaarde van € 85.000,- is vermeld en het als productie 30 overgelegde onderhandse aanbod ten bedrage van € 65.555,-, had X zijn stelling die erop neer komt dat HW terzake van de hoogte van de schade door de executoriale verkoop van de woning te M een verwijt te maken valt, nader dienen te onderbouwen.
15.4 Ten aanzien van de stelling van X dat HW niet heeft aangetoond dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om ervoor te zorgen dat de desbetreffende hypotheken kon worden betaald, overweegt de rechtbank dat X zijn stellingen ook op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Gelet op de reeds door HW overgelegde producties, te weten de sommatiebrieven van Reaal aan A en B met betrekking tot de woning in D (producties 16 tot en met 18), de brief aan M (productie 28) waaruit blijkt van herhaalde aanmaningen en een achterstallig rente van € 4.800,- met betrekking tot de woning in M en de brief van de bewindvoerder van J en H met betrekking tot de woning te A (productie 25) waaruit blijkt dat beiden sedert 12 december 2005 tot de schuldsanering zijn toegelaten en productie 26 waaruit blijkt van een onderhandse verkoop van deze woning in januari 2007, had X zijn stellingen dat HW niet heeft aangetoond dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om ervoor te zorgen dat de desbetreffende hypotheken kon worden betaald, nader dienen te onderbouwen.
16. Bij conclusie van repliek heeft HW toegelicht op welke wijze zij naar haar mening heeft voldaan aan haar plicht om haar schade als gevolg van de onjuist opgemaakte taxatierapporten door X te beperken en heeft zij de financiële situatie van de voormalige eigenaren van de woningen toegelicht. Tevens heeft HW zich bereid verklaard de vorderingen die zij heeft op M, A en B en J en H te cederen aan X, wanneer X de schade als gevorderd in deze procedure aan HW heeft voldaan. Gelet hierop had X bij conclusie van dupliek niet kunnen volstaan met de herhaling van zijn verweer dat niet is aangetoond dat de voormalige eigenaren van de woningen geen verhaal zouden bieden, zodat de rechtbank het verweer van X terzake passeert.
17. Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat, nu alle verweren van X verworpen zijn, de vorderingen van HW toewijsbaar zijn. Aangezien X geen verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten, zal de rechtbank ook deze vordering toewijzen waarbij zij, gelet op de richtlijnen van het rapport Voorwerk II een bedrag van € 1.788,- toewijsbaar acht.
18. X zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
De beslissing
De rechtbank:
I. Veroordeelt X tot betaling aan HW van een bedrag van € 53.111,31 (zegge: drieënvijftig duizend éénhonderd en elf euro en éénendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 september 2006 tot de dag van algehele voldoening.
II. Veroordeelt X tot betaling aan HW van een bedrag van € 1.788,- (zegge: éénduizend zevenhonderd acht en tachtig euro) ter zake van buitengerechtelijke kosten.
III. Veroordeelt X in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van HW begroot op € 1.241,32 aan verschotten en € 1.788,- wegens salaris van haar procureur.
IV. Verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.M.S. Kuipers en op 9 mei 2007 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.