ECLI:NL:RBALM:2007:BA4406

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
19 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2536
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen studiefinanciering en OV-schuld

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo geoordeeld over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar dat door eiser was ingediend tegen een besluit van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep. Het primaire besluit, dat op 3 juni 2006 was genomen, betrof de toekenning van studiefinanciering aan eiser, waarbij werd vastgesteld dat hij teveel toelage had ontvangen, wat resulteerde in een kortlopende OV-schuld van € 476,00. Eiser diende zijn bezwaarschrift op 14 augustus 2006 in, wat buiten de wettelijke termijn van zes weken viel, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend, en de vraag was of eiser in verzuim was geweest.

Eiser voerde aan dat hij door het overlijden van zijn oma op 4 juni 2006 niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank erkende dat dit een emotioneel zware periode voor eiser was, maar oordeelde dat dit geen grond vormde om de overschrijding van de bezwaartermijn als verschoonbaar te beschouwen. Eiser had maatregelen moeten treffen om zijn post af te handelen, en de rechtbank concludeerde dat de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser ongegrond was, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. van Breda en openbaar uitgesproken op 19 april 2007, met mr. M.H. Dijkman als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 06/2536
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [plaats],
eiser,
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep
te Groningen,
verweerster.
1. Bestreden besluit
Het besluit van verweerster van 16 november 2006 met kenmerk JNO050/001182057.
2. Feiten
Aan eiser is studiefinanciering, in de vorm van een basis- en aanvullende beurs en een OV studentenkaart, toegekend.
Verweerster heeft bij Bericht Studiefinanciering 2005, nr. 5, van 3 juni 2006 aan eiser kenbaar gemaakt dat eiser teveel toelage heeft ontvangen en een kortlopende OV-schuld is ontstaan van € 476,00.
Bij brief van 14 augustus 2006 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
3. Procesverloop
Bij brief van 13 november 2006 heeft eiser beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden.
Verweerster heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 11 april 2007, waar eiser in persoon is verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. K. Meijer.
4. Motivering
4.1. Het beroepschrift is ingediend voor het begin van de beroepstermijn. Niet-ontvankelijkverklaring dient, gelet op artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), evenwel achterwege te blijven, aangezien de beslissing op het bezwaar van eiser ten tijde van de indiening van het beroepschrift nog niet tot stand was gekomen, maar eiser redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was. Daartoe wijst de rechtbank op Bericht Studiefinanciering 2006, nr. 5, van 4 november 2006. Dit besluit betreft de vaststelling van het recht op studiefinanciering vanaf september 2006. Daarin staat dat eiser een bezwaarschrift heeft ingediend. Uit de in dit bericht vervatte opmerking dat de te weinig ontvangen toelage is verrekend met de OV-schuld van eiser, kon eiser voorts afleiden dat de door hem betwiste OV-schuld door verweerster is gehandhaafd. Tenslotte staat in dat bericht dat tegen dit besluit in beroep kan worden gegaan. Aldus kon eiser redelijkerwijs menen dat dit besluit een beslissing op zijn bezwaar behelsde.
4.2. In geding is de vraag of verweerster het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat hij zijn bezwaarschrift te laat heeft ingediend.
4.3. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die, waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9 van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, dan wel, bij verzending per post, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.4. Het primaire besluit dateert van 3 juni 2006. De rechtbank is niet gebleken dat dit besluit op een andere datum is bekendgemaakt.
Het bezwaarschrift van eiser is gedateerd 14 augustus 2006, zodat dit niet tijdig is ingediend. Vervolgens dient de vraag te worden gesteld of eiser terzake in verzuim is geweest.
4.5. Eiser heeft in zijn bezwaar- en beroepschrift geen redenen aangegeven waarom hij zijn bezwaarschrift buiten de termijn heeft ingediend. Ter zitting heeft hij daaromtrent aangevoerd dat zijn oma op 4 juni 2006, derhalve op de dag na het nemen van het primaire besluit, was overleden en dat hij in verband daarmee niet in staat was tijdig bezwaar te maken.
Hoewel voorstelbaar is dat eiser in de periode na dat overlijden andere prioriteiten heeft gesteld dan een adequate afhandeling van zijn post, is hierin naar het oordeel van de rechtbank geen grond gelegen de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar te achten. Het had op de weg van eiser gelegen maatregelen met betrekking tot de postafhandeling te treffen.
De conclusie moet zijn dat verweerster het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.6. Het beroep is derhalve ongegrond.
4.7. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
5. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.H. van Breda en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2007 in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman als griffier.