ECLI:NL:RBALM:2007:BA3003

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
13 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/80 WW44 N1 A, 06/867 WW44 N1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een lichte bouwvergunning voor het vergroten van een woonhuis met garage/berging

In deze zaak heeft eiser op 3 november 2004 een aanvraag ingediend voor een lichte bouwvergunning om zijn woonhuis met garage/berging te vergroten. De gemeente Enschede heeft deze aanvraag op 1 april 2005 geweigerd. Eiser heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar de gemeente handhaafde zijn besluit. De gemeente stelde dat de realisatie van het bouwplan de waardevolle boom achter het perceel van eiser in gevaar zou brengen en dat het niet redelijk zou zijn om de bruikbaarheid van het aangrenzende perceel verder te beperken. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het besluit van 20 december 2005 niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit besluit was ingetrokken door de gemeente. Echter, het beroep tegen het besluit van 27 juni 2006 werd gegrond verklaard, omdat de rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de beleidsregels rechtvaardigden. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht van EUR 138,-- door de gemeente Enschede. De uitspraak werd gedaan door mr. M.E. van Wees op 13 april 2007.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummers: 06/80 WW44 N1 A
06/867 WW44 N1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geschil tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
en
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede, verweerder.
Derde-belanghebbenden: [derden],
beiden wonende te [woonplaats].
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluiten van verweerder van 20 december 2005 en van 27 juni 2006.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Op 3 november 2004 heeft eiser een aanvraag om een lichte bouwvergunning ingediend voor het vergroten van een woonhuis met garage/berging op het perceel [adres] te [woonplaats]. Bij besluit van 1 april 2005 heeft verweerder de aanvraag geweigerd.
Bij brief van 18 april 2005 heeft eiser tegen dit besluit een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Bij het bestreden besluit van 20 december 2005 heeft verweerder besloten eisers bezwaren ongegrond te verklaren en het besluit van 1 april 2005 in stand te laten.
Bij brief van 12 januari 2006 heeft eiser bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen dit besluit. Dit beroep is geregistreerd onder nummer 06/80.
Op 11 juli 2006 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat hij in deze zaak een nieuwe beslissing op het ingediende bezwaarschrift heeft genomen, dat het besluit van 3 januari 2006 (lees: 20 december 2005, verzonden op 3 januari 2006) wordt ingetrokken en dat het nieuwe heroverwegingsbesluit van 27 juni 2006, verzonden op 10 juli 2006, in plaats komt van het ingetrokken besluit. Het nieuwe heroverwegingsbesluit houdt op de daarin vervatte gronden in dat de geweigerde bouwvergunning geweigerd blijft.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit van 27 juni 2006 (registratienummer 06/867).
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 29 maart 2007, waar eiser niet in persoon aanwezig was, maar zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn zoon [zoon] en door [medewerker] van bouwbedrijf Lammers+Kok. Verweerder is verschenen bij gemachtigde W.D. Piek. Derde-belanghebbenden zijn in persoon verschenen.
3. Overwegingen
Het geschil
1.1 Verweerder heeft besloten aan eiser geen vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor een verlenging van zijn garage/berging. In bezwaar heeft verweerder dit besluit gehandhaafd, waarbij hij zijn eerste beslissing in bezwaar heeft ingetrokken en vervangen door een tweede beslissing in bezwaar met een andere motivering. Deze motivering houdt, kort samengevat, in dat bij realisatie van het bouwplan op de lange duur het voortbestaan van een waardevolle boom achter het perceel van eiser in gevaar zal komen. Verder zou het niet redelijk zijn de bruikbaarheid van het buurperceel [adres buren] verder te beperken. Verweerder overweegt expliciet dat het bouwplan past binnen het beleid dat verweerder voor vrijstellingsverzoeken als deze heeft vastgesteld. Anders dan de adviserende commissie voor de bezwaarschriften is verweerder echter van mening dat niet alleen in bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb van dit beleid kan worden afgeweken. De belangenafweging voorgeschreven in artikel 3:4 van de Awb kan volgens verweerder ook leiden tot weigering van de vrijstelling.
1.2 Eiser heeft, kort weergegeven, hiertegen aangevoerd dat het bouwplan in samenspraak met de bouwdienst van de gemeente Enschede tot stand is gekomen en dat de commissie bezwaarschriften van de gemeente Enschede heeft geadviseerd alsnog vrijstelling te verlenen. Deze commissie heeft op 5 oktober 2005 geadviseerd alsnog medewerking te verlenen aan het bouwplan. Kort gezegd is de commissie van mening dat de beleidsregels dienen te worden gevolgd omdat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die tot afwijking van het beleid nopen.
De beoordeling
2. Verweerder heeft het besluit van 20 december 2005 ingetrokken. Dit besluit heeft daarom voor eiser geen gevolgen meer, zodat hij er in beginsel ook geen belang meer bij heeft dat de rechtbank dit besluit beoordeelt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt toch een belang te hebben. De rechtbank zal daarom het beroep van eiser tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaren.
3.1 Wat het besluit van 27 juni 2006 betreft, overweegt de rechtbank dat tussen partijen niet in geschil is dat het bouwplan van eiser in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Partieel Plan in Hoofdzaak Stroinkslanden”. De rechtbank onderschrijft dit standpunt. Gelet op artikel 44 van de Woningwet is verlening van een bouwvergunning dan slechts mogelijk als een vrijstelling van het bestemmingsplan wordt verleend. Aangezien het bestemmingsplan zelf niet in een dergelijke vrijstellingsmogelijkheid voorziet, komt daarvoor slechts de vrijstelling in aanmerking als bedoeld artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 20, eerste lid, aanhef en sub a, onder 1°, van het Besluit op de ruimtelijk ordening 1985 (Bro).
3.2 Ten tijde van het besluit van 27 juni 2006 had verweerder voor dergelijke vrijstellingen beleidsregels vastgesteld. Tussen partijen is niet in geschil, en ook dit onderschrijft de rechtbank, dat het bouwplan voldoet aan de voorwaarden die in deze beleidsregels zijn opgenomen voor verlening van een vrijstelling.
4.1 Overeenkomstig artikel 4:84 van de Awb handelt een bestuursorgaan overeenkomstig een beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Deze afwijkingsbevoegdheid ziet op bijzondere gevallen die niet in de beleidsregels zijn verdisconteerd. Daarbij geldt dat een beleidsregel wordt geacht in algemene zin het resultaat te zijn van een belangenafweging, als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, van de Awb. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 mei 2004 (LJN AO9703) en 29 november 2006 (LJN AZ3228).
4.2 Gelet hierop is zonder nadere motivering verweerders standpunt, dat hij naast de toetsing aan de beleidsregels nog eens een volledige belangenafweging in de zin van artikel 3:4, eerste lid, van de Awb dient te maken, niet te begrijpen. Deze afweging wordt immers geacht reeds bij de vaststelling van de beleidsregels te zijn gemaakt. Alleen als zou komen vast te staan dat met de vaststelling van de beleidsregels slechts een beperkt aantal belangen is afgewogen, zou er ruimte kunnen zijn buiten de beleidsregels en de inherente afwijkingsbevoegdheid om nog belangen bij de besluitvorming te betrekken. Verweerder heeft echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dit geval zich hier voordoet, waarbij ook onduidelijk is gebleven welke belangen zijn afgewogen bij de vaststelling van de beleidsregels en hoe de beleidsregels zich verhouden tot daarnaast nog af te wegen belangen. De stelling van verweerder dat de beleidsregels in het geheel geen belangenafweging bevatten, kan niet worden aanvaard. De beleidsregels zijn immers de neerslag van de keuze welke bouwplannen wel en welke niet zullen worden toegestaan. Iedere keuze veronderstelt een belangenafweging. Ter illustratie verwijst de rechtbank naar overweging 4 van de beleidsregels. Daarin staat dat bij het opstellen van de beleidsregels rekening is gehouden met de bouwmogelijkheden die een modern bestemmingsplan biedt. Juist aan een bestemmingsplan ligt een uitgebreide belangenafweging ten grondslag.
5. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb niet in stand kan blijven. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit deels vernietigen en verweerder opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. De vernietiging zal geen betrekking hebben op de intrekking van het besluit van 20 december 2005.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 december 2005 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 juni 2006 gegrond en vernietigt dit besluit, behoudens voor zover het besluit van 20 december 2005 wordt ingetrokken;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- verstaat dat de gemeente Enschede aan eiser het griffierecht ad EUR 138,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Aldus gegeven door mr. M.E. van Wees, in tegenwoordigheid van J. Wenniger als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2007.
Afschrift verzonden op 13 april 2007
PA