ECLI:NL:RBALM:2007:AZ7895

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
6 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/700490-06
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van heroïne en voorhanden hebben van pepperspray

In deze strafzaak heeft de rechtbank Almelo op 6 februari 2007 uitspraak gedaan tegen een verdachte die gedurende een periode in 2006 betrokken was bij de verkoop van heroïne en het voorhanden hebben van pepperspray. De verdachte, geboren in 1950 en woonachtig in Almelo, heeft gedurende de periode van 1 januari 2006 tot en met 11 oktober 2006 samen met haar man heroïne verkocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet door meermalen heroïne te verkopen en dat zij op 11 oktober 2006 twee busjes pepperspray voorhanden had. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en de bekentenis van de verdachte zelf, die aangaf dat zij wist dat haar man de heroïne in bolletjes verwerkte. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, ondanks haar verweer dat zij onder dwang van haar man handelde. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde echter dat, gezien de omstandigheden en de rol van de verdachte, een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, passend was. De rechtbank legde ook een proeftijd van twee jaar op en bepaalde dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de opgelegde straf. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen waren.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/700490-06
STRAFVONNIS
Uitspraak: 6 februari 2007
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1950,
wonende te [plaats],
thans verblijvende in het huis van bewaring te [plaats]
terechtstaande ter zake dat:
1.
zij op een of meer tijdstip(en),
in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 11 oktober 2006,
in de gemeente Almelo, en/althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid
heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
2.
zij op of omstreeks 11 oktober 2006,
in de gemeente Almelo,
een of meer busjes CS gas, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen
van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of
traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft
gehad;
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en/of namens verdachte gevoerd;
Bewezenverklaring
De rechtbank is door de inhoud van de hierna vermelde bewijsmiddelen, waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 11 oktober 2006 in de gemeente Almelo tezamen en in vereniging met een ander meermalen, telkens opzettelijk heeft verwerkt en heeft verkocht en verstrekt een hoeveelheid heroïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
zij op 11 oktober 2006, in de gemeente Almelo, busjes CS gas, zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen met een traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het telastegelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsmotivering
Ten aanzien van de bewezenverklaring overweegt de rechtbank als volgt:
Verdachte heeft ter zitting bekend dat zij samen met haar man [medeverdachte S.] in Almelo heroïne heeft verkocht in de periode van april of mei 2006 tot en met 11 oktober 2006. Getuigen [Getuige K.] en [Getuige V.] hebben verklaard dat zij vanaf januari 2006 van zowel [medeverdachte S.] als van [verdachte] heroïne kochten, op grond waarvan de rechtbank bewezen acht dat [verdachte] vanaf januari 2006 heroïne heeft verkocht. De getuigen [Getuige O.] , [Getuige L.] , [Getuige Van G.] en [Getuige N.] hebben verklaard dat zij zowel van [verdachte] als van [medeverdachte S.] heroïne kochten. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat zij ongeveer vier of vijf dagen per week zeven of acht bolletjes per dag verkocht. [medeverdachte S.] heeft bij de politie verklaard dat hij vanaf januari 2006 gemiddeld 45 à 50 bolletjes per week verkocht en dat dat ongeveer vijf gram was. Getuige [Getuige T.] heeft voorts verklaard dat hij zowel van [medeverdachte S.] als van [verdachte] wel eens heroïne heeft gekregen, op grond van welke verklaring de rechtbank bewezen acht dat heroïne is verstrekt. Dat ook heroïne is verwerkt leidt de rechtbank af uit de verklaring van [medeverdachte S.] dat hij ‘s avonds de bolletjes voor de volgende dag maakte. Op basis van de verklaring van verdachte ter zitting dat zij wel wist dat [medeverdachte S.] de heroïne in bolletjes verwerkte, maar dat zij naar bed ging omdat zij dat niet wilde zien, stelt de rechtbank vast dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte S.] heroïne heeft verwerkt. Uit het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname blijkt voorts dat in de woning van verdachte twee busjes pepperspray zijn aangetroffen. Verdachte heeft ter zitting bekend dat zij wist dat zich in haar woning twee busjes pepperspray bevonden, zodat de rechtbank bewezen acht dat zij deze twee busjes voorhanden heeft gehad.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op:
wat betreft sub 1, het misdrijf:
"medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd",
strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht;
en wat betreft sub 2, het misdrijf:
"handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet Wapens en Munitie",
strafbaar gesteld bij artikel 55 Wet Wapens en Munitie;
De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een haar strafbaarheid uitsluitende omstandigheid.
Eis officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, ter zake het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest.
Strafmotivering
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze hierna zal worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:
Verdachte heeft samen met haar man heroïne bewerkt, verkocht en verstrekt. Heroïne vormt een ernstig gevaar voor de volksgezondheid. Daarnaast is het gebruik ervan ook bezwarend voor de samenleving onder andere vanwege de vermogenscriminaliteit waarmee de uiteindelijke gebruikers de kosten van hun verslaving bestrijden. De handel in heroïne brengt bovendien overlast voor de omgeving met zich mee. Verdachte heeft daarnaast een tweetal busjes pepperspray voorhanden gehad.
Namens verdachte is in het kader van de straftoemeting aangevoerd dat verdachte onder dwang van haar man heeft gehandeld en dat zij – met name gelet op het feit dat zij in het verleden door haar toenmalige partner is geslagen – bang was dat zij klappen zou krijgen als zij niet naar hem zou luisteren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van dwang waaraan verdachte redelijkerwijze geen weerstond kon bieden.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte onder dusdanige dwang van haar man heeft gestaan, dat zij daaraan redelijkerwijze geen weerstand kon bieden. Verdachte heeft ter zitting immers verklaard dat zij al twintig jaar met [medeverdachte S.] samenleeft, maar dat hij haar nog nooit geslagen heeft. In de omstandigheid dat verdachte niet het initiatief heeft genomen tot de handel in heroïne en zij daarin een ondergeschikte rol had, ziet de rechtbank wel aanleiding verdachte een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Gelet op de ernst van de feiten en gelet op de (speciale) recidive van verdachte, is naar het oordeel van de rechtbank, een grotendeels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur thans de meest passende straf.
De na te melden straf is gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart bewezen, dat het sub 1 en 2 tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan.
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 maanden.
Beveelt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 4 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij op twee jaren wordt bepaald, aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Beveelt dat de tijd, die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
Aldus gewezen door mr. Bordenga, voorzitter, mr. Geeve en mr. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Dallinga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 februari 2007.