zaaknummer / rolnummer: 69642 / HA ZA 05-216
Vonnis van 25 januari 2006
LANNY G.,
wonende te Gresik (Jawa Timur, Indonesië),
eiseres,
procureur mr. G.G. Vermeulen,
advocaat mr. C.A. Prinsen te Doetinchem,
1. KALESH K.,
wonende te Oldenzaal,
gedaagde,
procureur mr. R.B. de Kleine,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ECS ENERGY SAVERS B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna G., K. en ECS genoemd worden.
De procedure
De rechtbank neemt hier over hetgeen zij heeft overwogen in haar vonnis van 8 juni 2005. Vervolgens zijn de navolgende stukken gewisseld:
- de conclusie van antwoord met producties
- de conclusie van repliek met producties
- de conclusie van dupliek.
Vervolgens hebben partijen vonnis gevraagd. Het vonnis is bepaald op heden.
De feiten
De rechtbank neemt over hetgeen zij in haar vonnis d.d. 8 juni 2005 heeft overwogen en beslist.
In deze zaak staat het volgende vast.
G. exploiteert een groothandel in houten meubel- en tuinpanelen onder de naam “P.D. Wonoagung Sejahtera”. ECS hield zich bezig met im- en export van Aziatische producten.
K. was van 31 augustus 1999 tot 10 december 2004 bestuurder en directeur van ECS. ECS was – volgens het Handelsregister – in die periode gevestigd aan het adres Oldenzaalsestraat 53 te Denekamp.
ECS is bij vonnis van 9 maart 2005 in staat van faillissement verklaard. Het faillissement is bij vonnis d.d. 13 juli 2005 opgeheven wegens de toestand van de boedel.
G. heeft in de periode 2001 tot en met augustus 2003 goederen afgeleverd aan het adres Newtonstraat 8 te Oldenzaal, uit hoofde waarvan zij aan ECS heeft gefactureerd. G. heeft terzake geleverde goederen in de periode maart 2003 – augustus 2003 (nog) een bedrag ad € 124.360,58 te vorderen.
K. heeft eind 2004 uit privé-middelen een deelbetaling aan G. gedaan.
De vordering
G. heeft gevorderd als vermeld in rechtsoverweging 1. van het vonnis van 8 juni 2005.
Het verweer
K. heeft de vorderingen van G. gemotiveerd betwist. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij niet in privé zaken heeft gedaan met G., maar in zijn hoedanigheid van bestuurder van ECS. De door ECS bestelde goederen zijn ook niet aan hem geleverd, maar aan ECS op het bedrijfsadres. Voorts betwist K. gemotiveerd dat hij in zijn hoedanigheid van bestuurder van ECS wist althans redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat ECS niet, althans niet binnen behoorlijke termijn aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Nadat ECS zaken bij G. had besteld, heeft een aantal onverwachte gebeurtenissen zich voorgedaan op grond waarvan de liquiditeitspositie van ECS in korte tijd is verslechterd. K. betwist voorts dat hij paulianeus heeft gehandeld door het verlenen van een tweede recht van hypotheek op zijn woonhuis; het betreft een verplichte rechtshandeling, anders dan om niet. Bovendien was de hypotheeknemer (de heer d’Ancona) niet van de vordering van G. op de hoogte.
De beoordeling
Bevoegdheid
Partijen zijn gevestigd op het grondgebied van verschillende staten. De zaak draagt daarom een internationaal karakter.
De rechtbank overweegt ambtshalve dat zij – nu van een bilateraal verdrag met Indonesië niet is gebleken – op grond van het commune internationale recht bevoegd is van het geschil kennis te nemen, aangezien K. en ECS in Nederland zijn gevestigd (artikel 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Toepasselijk recht
Vervolgens rijst de vraag welk recht volgens regels van internationaal privaatrecht moet worden toegepast op de in het geding zijnde vorderingen. De vordering jegens ECS is gebaseerd op nakoming van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst(en). De vordering jegens K. is uitsluitend gebaseerd op onrechtmatige daad, nu G. bij conclusie van repliek onder punt 2. uitdrukkelijk heeft aangegeven dat zij niet met K. privé een overeenkomst heeft gesloten.
Vordering jegens ECS
ECS is in de onderhavige procedure niet verschenen. G. heeft – onweersproken – gesteld dat ECS in staat van faillissement is verklaard, welk faillissement inmiddels is opgeheven wegens gebrek aan baten. Op grond van artikel 2:19 Burgerlijk Wetboek (BW) is ECS hierdoor ontbonden en behoeft de vordering van G. jegens ECS dan ook geen verdere bespreking (meer).
Vordering jegens K.
Beantwoording van de onder 5.2 vermelde vraag dient te geschieden aan de hand van het conflictenrecht van de aangezochte rechter, in casu het Nederlands internationaal privaatrecht. Daarvan maakt deel uit de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad (hierna: Wcod).
De Wcod geeft in artikel 6 partijen de bevoegdheid een rechtskeuze te doen. Deze moet uitdrukkelijk dan wel anderszins voldoende blijken. Gesteld noch gebleken is dat partijen een uitdrukkelijke rechtskeuze hebben gedaan.
De in artikel 3, eerste lid Wcod neergelegde hoofdregel houdt in dat verbintenissen uit onrechtmatige daad worden beheerst door het recht van de staat op het grondgebied waarvan de daad plaatsvindt. Nu de – door G. gepretendeerde – onrechtmatige daad door K. in Nederland is gepleegd, is Nederlands recht van toepassing. De in de artikelen 3, tweede en derde lid, 4 en 5 Wcod genoemde uitzonderingen op deze hoofdregel, zijn in casu niet van toepassing.
Onrechtmatige daad K.
Kern van het geschil is of K. onrechtmatig jegens G. heeft gehandeld.
De rechtbank stelt voorop dat het handelen of nalaten van een besloten vennootschap in beginsel aan die vennootschap moet worden toegerekend. Onder omstandigheden, die niet snel mogen worden aangenomen, kunnen echter ook de bestuurders of feitelijk leidinggevenden bij die vennootschap uit onrechtmatige daad persoonlijk aansprakelijk zijn voor het handelen of nalaten van die vennootschap. Van zo’n onrechtmatige daad kan sprake zijn, indien de bestuurder een persoonlijk verwijt treft.
Dit kan zich, in het licht van de omstandigheden van het geval, onder meer voordoen indien de bestuurder bij het aangaan van de overeenkomst wist, althans redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de rechtspersoon niet in staat zou zijn die overeenkomst na te komen en geen verhaal zou bieden voor de tengevolge van de wanprestatie te lijden schade (Zie: Hoge Raad 10 juni 1994, NJ 1994/766 en Hoge Raad 14 november 1997, RvdW 1997/230). Indien aan voornoemde voorwaarden is voldaan, is de bestuurder – behoudens door hem aan te voeren, zijn handelwijze rechtvaardigende of verontschuldigende, omstandigheden – in beginsel aansprakelijk.
Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2000, NJ 2000/295 kan een persoonlijk verwijt van de bestuurder zich ook voordoen, indien hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de door hem bestuurde vennootschap een eerder aangegane overeenkomst niet nakomt en daardoor aan de wederpartij van de vennootschap schade berokkent. Hierbij hangt het van de concrete omstandigheden van het geval af of het aan de bestuurder te maken verwijt voldoende ernstig is om hem persoonlijk aansprakelijk te houden.
Gelet op het bovenstaande gaat het in dit geschil dan ook om de vraag of K. een persoonlijk verwijt treft.
Partijen hebben in de periode 2001 tot augustus 2003 zaken met elkaar gedaan. Terzake van door G. geleverde goederen in de periode maart 2003 tot en met augustus 2003 heeft ECS facturen onbetaald gelaten. K. heeft gemotiveerd betwist dat het ten tijde van het aangaan van de (koop)overeenkomsten voorzienbaar was dat ECS haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. G. heeft – naar het oordeel van de rechtbank – onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou volgen dat het voor K. ten tijde van het aangaan voornoemde (koop)overeenkomsten voorzienbaar was dat ECS haar betalingsverplichtingen niet zou kunnen nakomen én ECS geen verhaal zou bieden voor de tengevolge van deze wanprestatie te lijden schade. De door G. gestelde omstandigheden dat de goederen zouden zijn besteld door K. en op een door op hem opgegeven adres zijn afgeleverd en K. uit privé-middelen deelbetalingen heeft gedaan, maken dit niet anders. Hieruit volgt immers niet dat het voor K. voorzienbaar was dat de vennootschap niet aan haar betalingsverplichtingen kon respectievelijk zou kunnen voldoen. Het door G. gedane bewijsaanbod kan, nu niet aan de stelplicht is voldaan, worden gepasseerd.
5.11. G. heeft voorts gesteld dat K. ECS heeft gebruikt om onder zijn persoonlijke aansprakelijkheid uit te komen. Hiertoe voert zij – onder meer – aan dat K. ECS op 10 december 2004 heeft verkocht aan de Stichting Aandelen Beheer Abacus te Den Haag. ECS zou vanaf die datum gevestigd zijn aan het adres Elektronweg 18c te Utrecht, maar niet is gebleken dat de vennootschap hier op enig moment gevestigd is geweest. ECS is drie maanden na de overdracht in staat van faillissement verklaard. Verhaal voor G. bleek hierdoor onmogelijk. G. verwijt K. al in het najaar van 2004 te hebben ingezien dat ECS de betalingen niet meer kon nakomen en hij heeft ECS snel verkocht aan een pseudo-bedrijf in de hoop van de schuldeisers verlost te zijn. Bij de verkoop van ECS aan Stichting Aandelen Beheer Abacus worden vraagtekens gesteld, nu ECS een aanzienlijke schuldenlast (ruim € 200.000,-) had. De rechtbank begrijpt de stellingen van G. aldus dat zij K. verwijt te hebben bewerkstelligd of toegelaten dat de door hem bestuurde vennootschap (ECS) de eerder met G. aangegane (koop)overeenkomsten niet nakomt en daardoor schade aan G. berokkent.
Volgens het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2000, NJ 2000/295 kan in een dergelijk geval sprake zijn van persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder op grond van onrechtmatig handelen, maar zal het van de concrete omstandigheden van het geval afhangen of het aan de bestuurder te maken verwijt voldoende ernstig is om hem persoonlijk aansprakelijk te houden.
5.12. K. heeft betwist ECS als dekmantel te hebben gebruikt om onder zijn persoonlijke aansprakelijkheid uit te komen. G. draagt op grond van het bepaalde in artikel 150 Rv de bewijslast van haar stellingen. De rechtbank zal G., nu zij bewijs van haar stellingen heeft aangeboden, in de gelegenheid stellen feiten en/of omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat K. heeft bewerkstelligd of toegelaten dat ECS de in de periode maart 2003 tot en met augustus 2003 met G. aangegane (koop)overeen-komsten niet nakomt en daardoor aan G. schade berokkent.
5.13. Indien en voorzover G. slaagt in het haar opgedragen bewijs, zal de rechtbank vervolgens nagaan of het aan K. te maken verwijt voldoende ernstig is om hem persoonlijk aansprakelijk te houden. Dit zal van de concrete omstandigheden van het geval afhangen (Zie: het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2000, NJ 2000/295).
Indien G. niet slaagt in het haar opgedragen bewijs, zal de vordering jegens K. moeten worden afgewezen.
5.14 De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
De beslissing
De rechtbank:
Draagt G. op om te bewijzen als overwogen in rechtsoverweging 5.12.
Bepaalt dat indien G. bewijs wenst te leveren door getuigen deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Almelo door mr. Jongebreur, die hierbij tot rechter-commissaris wordt benoemd.
Verwijst de zaak naar de civiele rolzitting van deze rechtbank van woensdag 8 februari 2006 voor dagbepaling enquête en draagt G. op om ervoor zorg te dragen dat uiterlijk de vrijdag voordien schriftelijk bericht ter griffie is ontvangen betreffende de verhinderdata van beide partijen en het aantal te horen getuigen.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Jongebreur, Zweers en Lorist en in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 25 januari 2006.?