ECLI:NL:RBALM:2006:AY5008

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
12 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05 / 403 WWB A1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van een WWB-uitkering en de rechtsgeldigheid van een afstandsverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 12 april 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R. Kaya, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hengelo, verweerder. Eiser ontving een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en was in beroep gegaan tegen de beëindiging van deze uitkering per 1 juli 2004, zoals besloten door verweerder op 22 februari 2005. Verweerder stelde dat eiser tijdens een gesprek op 13 juli 2004 had aangegeven geen beroep meer te willen doen op de WWB-uitkering, en baseerde zijn besluit op deze verklaring.

De rechtbank oordeelde dat verweerder eiser niet kon houden aan deze verklaring. De rechtbank benadrukte dat afstand doen van een recht een eenzijdige rechtshandeling is die een uitdrukkelijke en ondubbelzinnige verklaring vereist. Bovendien was eiser geëmotioneerd tijdens het gesprek en had verweerder hem niet gewezen op de mogelijke consequenties van zijn verklaring. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verklaarde het beroep gegrond.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op EUR 326,80 werden vastgesteld, en moest de gemeente Hengelo het griffierecht van EUR 37 vergoeden. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 05 / 403 WWB A1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 12 april 2006
in het geschil tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. R. Kaya, advocaat te Hengelo,
en
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hengelo, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 22 februari 2005.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de noodzakelijke kosten van het bestaan.
Bij besluit van 10 september 2004 heeft verweerder deze uitkering met ingang van 1 juli 2004 beëindigd omdat eiser in een gesprek met de afdeling Bijzonder Onderzoek van de Dienst Sociale Zaken en Welzijn te kennen heeft gegeven geen beroep meer te willen doen op de WWB.
Bij brief van 29 september 2004, aangevuld bij brief van 29 december 2004, heeft eiser bezwaar ingediend tegen dit besluit.
Op 27 januari 2005 is eiser door de hoorcommissie WWB gehoord.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser op 7 april 2005 een beroepschrift ingediend.
Op 27 april 2005 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 20 maart 2006, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. R. Kaya, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door J.J. ten Cate.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van 22 februari 2005 in rechte in stand kan blijven.
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit het bestreden besluit, het daaraan ten grondslag liggende advies van de hoorcommissie WWB en verweerders brief d.d. 17 november 2005 blijkt dat verweerders motivering ten aanzien van de beëindiging van eisers WWB-uitkering is gelegen in de door eiser afgelegde verklaring tijdens het gesprek met de afdeling Bijzonder Onderzoek van de Dienst Sociale Zaken en Welzijn op 13 juli 2004 dat hij geen beroep meer wil doen op de uitkering ingevolge de WWB. Ook verweerders gemachtigde ter zitting heeft zulks bevestigd.
De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder zijn besluitvorming niet uitsluitend heeft mogen baseren op deze verklaring van eiser en overweegt daartoe het volgende.
Afstand doen van een recht is eenzijdige rechtshandeling. Daartoe is vereist een uitdrukkelijke en ondubbelzinnige verklaring van de rechthebbende die door de wederpartij overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht toekennen, heeft opgevat als een door de rechthebbende tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking. Onder omstandigheden kan op de wederpartij een onderzoeksplicht rusten, dat wil zeggen dat hij soms moet onderzoeken of de ander werkelijk wil wat hij verklaart. Nader onderzoek zal eerder verlangd worden, naarmate de rechtshandeling voor een ander nadeliger is.
In casu is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser niet kan houden aan de door hem op 13 juli 2004 afgelegde verklaring waarin hij, zoals verweerder stelt, zou hebben aangegeven dat hij afstand doet van zijn recht op een WWB-uitkering. De rechtbank acht in dit verband van belang dat het gaat om een recht op een bijstandsuitkering, derhalve een uitkering op minimum niveau ter voorziening in de dagelijkse kosten van het bestaan waarvan niet te snel mag worden aangenomen dat een belanghebbende afstand doet van een recht op uitkering.
Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van het gesprek met de afdeling Bijzonder Onderzoek van de Dienst Sociale Zaken en Welzijn d.d. 13 juli 2004 dat eiser geëmotioneerd was tijdens het gesprek: immers blijkens het proces-verbaal was eiser niet in staat om het gesprek verder te voeren en wenste hij het gesprek te beëindigen. Noch tijdens het gesprek, noch nadien heeft verweerder eiser gewezen op de mogelijke consequenties van zijn verklaring, hetgeen wel van verweerder verwacht had mogen worden, zeker gelet op eisers situatie ten tijde van het gesprek.
Voorts heeft verweerder zich er geen rekenschap van gegeven dat ingevolge het bepaalde in artikel 45, vierde lid van de WWB de bijstandsuitkering in de regel aan ieder van de rechthebbende echtgenoten voor de helft wordt uitbetaald en niet gebleken is dat eisers echtgenote ook een verklaring heeft afgelegd waarin zij afstand heeft gedaan van een WWB-uitkering.
Ten slotte heeft eisers gesprek met de afdeling Bijzonder Onderzoek van de Dienst Sociale Zaken en Welzijn plaats gevonden op 13 juli 2004 en heeft verweerder noch in de stukken, noch ter zitting duidelijk kunnen maken waarom de WWB-uitkering met terugwerkende kracht tot 1 juli 2004 is beëindigd.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit tot stand is gekomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (bijwonen zitting: 1 punt; EUR 322,- per punt) en reiskosten EUR 4,80.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 326,80, door de gemeente Hengelo te betalen aan eiser;
- verstaat dat de gemeente Hengelo aan eiser het griffierecht ad EUR 37,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Aldus gegeven door mr. A.M.S. Kuipers, in tegenwoordigheid van mr. S. Rhebergen als griffier.
Afschrift verzonden op
mtl