ECLI:NL:RBALM:2006:AW1743

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
12 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05 / 267 AW AQ1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van disciplinaire maatregelen tegen ambtenaar wegens plichtsverzuim

In deze zaak staat de vraag centraal of het besluit van 17 januari 2005, waarbij eiseres een disciplinaire straf is opgelegd, in stand kan blijven. Eiseres, werkzaam bij de gemeente [gemeente] sinds 1992, is beschuldigd van ernstig plichtsverzuim na geconstateerde onregelmatigheden bij de verwerking van financiële transacties. De gemeentesecretaris heeft op 10 maart 2004 twee medewerkers geschorst, waarna eiseres betrokken raakte bij een bijeenkomst die mogelijk de integriteit van de financiële processen in gevaar bracht. Eiseres heeft op 15 maart 2004 een verklaring afgelegd over een betaling die zij had gedaan, en later werd zij geconfronteerd met beschuldigingen van het aanwenden van gelden uit een kas voor ongeoorloofde doeleinden.

De rechtbank heeft de feiten en het verloop van de procedure zorgvuldig bekeken. Eiseres heeft betoogd dat zij te goeder trouw handelde en niet op de hoogte was van de onregelmatigheden. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende bewijs heeft geleverd dat eiseres op de hoogte was van de wijze waarop de kas werd gevuld. De rechtbank concludeert dat het aan eiseres ten laste gelegde niet kan leiden tot de conclusie dat er sprake is van plichtsverzuim. Het bestreden besluit wordt vernietigd, en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor beschuldigingen van plichtsverzuim. De rechtbank stelt dat de disciplinaire maatregelen niet gerechtvaardigd zijn, gezien het gebrek aan bewijs dat eiseres op de hoogte was van de onregelmatigheden.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 05 / 267 AW AQ1 A
uitspraak van de meervoudige kamer d.d.
in het geschil tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. F.F. van Norel, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden,
en
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [gemeente], verweerder,
gemachtigde: H. Reit, werkzaam bij Adviesbureau Reit B.V. te Nijverdal.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 17 januari 2005.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Eiseres is sedert 1992 bij de gemeente [gemeente] werkzaam, laatstelijk sedert 1997 als adviseur bijzondere wetten bij het teamonderdeel bijzondere wetten.
Omdat onregelmatigheden zijn geconstateerd bij de verwerking van financiële transacties, welke mogelijk kunnen duiden op ernstig plichtsverzuim, heeft de gemeentesecretaris [gemeentesecretaris] op 10 maart 2004 twee medewerkers van het teamonderdeel bijzondere wetten geschorst, te weten de heer [collega 1] en de heer [collega 2]. Nadat de heer [collega 1] nog diezelfde avond bij hem thuis een bijeenkomst van de vier de medewerkers van het teamonderdeel bijzondere wetten, waaronder eiseres, heeft belegd en de volgende dag aan de heer [collega 3], de andere collega van het teamonderdeel, heeft verzocht om hem de laptop van het teamonderdeel te overhandigen, heeft eiseres zich na overleg met de heer [collega 3] tot de teamleider [teamleider] gewend en die feiten kenbaar gemaakt. Tevens heeft zij op 15 maart 2004 uit eigen beweging een verklaring opgesteld omtrent een op verzoek van de heer [collega 1] door haar gedane betaling van een bedrag van € 140,-.
Bij schrijven van 1 april 2004 heeft het hoofd van de afdeling Personeel Informatisering Communicatie & Organisatie, [hoofd], eiseres bericht dat een onderzoek wordt ingesteld door het bureau Deloitte, onderzoek en integriteit (hierna: Deloitte) naar de geconstateerde onrechtmatigheden bij het teamonderdeel bijzondere wetten en dat eiseres door genoemd bureau zal worden benaderd met het verzoek medewerking te verlenen.
Bij schrijven van 12 augustus 2004 heeft de gemeentesecretaris eiseres namens verweerder, onder verwijzing naar het onderzoeksrapport, medegedeeld dat haar het navolgende ten laste wordt gelegd:
• het aanwenden van gelden uit de kas voor een doel waarvoor deze niet gebruikt mogen worden;
• het als plaatsvervanger van de heer [collega 1], gedogen van het gebruik van de kas;
• het hebben van contact met collega’s op de avond van de dag waarop de schorsing is aangezegd, welk contact mede tot doel had om in gezamenlijkheid de nog af te leggen verklaringen op elkaar af te stemmen en het bestaan van de kas te verzwijgen. Tevens is daarbij gepoogd om een valse verklaring op te stellen dan wel af te laten leggen omtrent de herkomst van de alsnog af te dragen gelden in de zaak […];
• het niet melden aan de teamleider van de bijeenkomst op 10 maart 2004 en het doel van deze bijeenkomst.
Tevens is daarbij aangegeven dat het voornemen bestaat om eiseres wegens ernstig plichtsverzuim een disciplinaire straf op te leggen die er in zou kunnen bestaan dat zij uit de functie wordt ontheven.
Bij schrijven van 19 augustus 2004 heeft eiseres schriftelijk verantwoording afgelegd ten aanzien van de tenlastelegging.
Bij schrijven van 31 augustus 2004 heeft de gemeentesecretaris eiseres vervolgens namens verweerder in kennis gesteld van het voornemen om haar op grond van ernstig plichtsverzuim met toepassing van het bepaalde in artikel 16:1:2, eerste lid van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente [gemeente] (hierna: CAR) voor onbepaalde tijd de straf van plaatsing in de functie van medewerker Belastingen Invordering bij de afdeling Vastgoed en Belastingen op te leggen, onder terugzetting in bezoldiging, waarbij de salarisschaal zal worden vastgesteld op schaal 8, periodiek 11.
Bij schrijven van 8 september 2004 heeft eiseres haar zienswijze ten aanzien van dit voornemen aan verweerder doen toekomen.
Bij besluit van 17 september 2004 heeft de gemeentesecretaris eiseres vervolgens namens verweerder met toepassing van het bepaalde in artikel 16:1:2, eerste lid van de CAR voor onbepaalde tijd de straf van plaatsing in de functie van medewerker Belastingen Invordering bij de afdeling Vastgoed en Belastingen opgelegd, onder terugzetting in bezoldiging, waarbij de salarisschaal is vastgesteld op schaal 8, periodiek 11.
Bij bezwaarschrift van 29 september 2004 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om haar bezwaar ter hoorzitting gehouden op 11 november 2004, te doen toe lichten, van welke gelegenheid eiseres en haar gemachtigde geen gebruik hebben gemaakt.
Vervolgens heeft de bezwarencommissie eiseres verzocht om ter verduidelijking van vragen van de commissie te verschijnen in een op 16 december 2004 te houden hoorzitting, waar eiseres om haar moverende redenen van heeft afgezien.
Bij een op 10 februari 2005 verzonden besluit van 17 januari 2005 heeft verweerder, onder overneming van het advies van de bezwarencommissie het bezwaar ongegrond verklaard en het bestreden besluit gehandhaafd.
Blijkens het beroepschrift van 8 maart 2005 kan eiseres zich niet met dat besluit verenigen.
Bij schrijven van 18 april 2005 heeft verweerder de rechtbank de aan het besluit ten grondslag liggende stukken, alsmede een verweerschrift doen toekomen.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 8 maart 2006, waar eiseres in persoon is verschenen , bijgestaan door mr. F.F. van Norel, voornoemd, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door de heer [gemeentesecretaris], gemeentesecretaris en H. Reit, voornoemd.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van 17 januari 2005, inhoudende de oplegging van de straf van plaatsing in de functie van medewerker Belastingen Invordering bij de afdeling Vastgoed en Belastingen onder terugzetting in bezoldiging naar schaal 8, periodiek 11, in rechte in stand kan blijven.
Ingevolge artikel 16:1:1, eerste lid, van de CAR kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, deswege disciplinair worden bestraft.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge artikel 8:13 van de CAR kan als disciplinaire straf aan de ambtenaar ongevraagd ontslag worden verleend.
In artikel 16:1:2, eerste lid, van de CAR is voorts onder meer bepaald dat naast de in artikel 8:13 genoemde mogelijkheid, de straf van plaatsing in een andere betrekking, al dan niet in een ander onderdeel van de dienst, voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd en met of zonder vermindering van bezoldiging kan worden opgelegd.
Blijkens het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres valt aan te rekenen dat zij kennis heeft genomen van het bestaan van de kas evenals de wijze waarop deze gevuld is en zij deze wetenschap niet bij de heer [collega 1] dan wel hogere leidinggevenden aan de orde heeft gesteld en ondanks de wetenschap die zij had of redelijkerwijs had moeten hebben, heeft deelgenomen aan de bestedingen van de gelden uit die kas.
Op grond van het vorenstaande is verweerder, in navolging van het advies van de bezwarencommissie, van mening dat er sprake is van ernstig plichtsverzuim. Daarbij neemt verweerder in ogenschouw dat de handelingen en gedragingen van eiseres geplaatst moeten worden in het licht van het feit dat eiseres in het verleden heeft gewerkt bij de afdeling p&o en thans bijzondere wetten, en derhalve goed op de hoogte moet zijn (geweest) van procedures en voorschriften binnen de gemeente.
Verweerder stelt dat eiseres niet kan worden gehandhaafd in haar functie en de straf van plaatsing in de functie van medewerker Belastingen Invordering bij de afdeling Vastgoed en Belastingen onder terugzetting in bezoldiging naar schaal 8, periodiek 11, op zijn plaats is.
Blijkens het ingediende beroepschrift stelt eiseres zich op het standpunt dat zij geen enkele bemoeienis heeft gehad met het instellen van de kas en pas tijdens het eerste politieverhoor op 23 maart 2004 te horen kreeg op welke wijze de kas werd aangevuld. In de periode van 2000 tot en met 2004 was zij regelmatig langdurig afwezig wegens ziekte, zwangerschaps - en ouderschapsverlof en op de dagen dat zij wel aanwezig was, had zij geen tijd om zich te bemoeien met de kas die de heer [collega 1] had ingesteld.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij te goeder trouw een saucijzenbroodje heeft aangenomen, en niet kon vermoeden dat dit uit een verboden kas was betaald.
Nu zij niet op de hoogte was van de wijze waarop de kas werd gevuld kan haar niet worden verweten dat zij de heer [collega 1] of hogere leidinggevende niet heeft ingelicht.
Eiseres stelt dat er geen sprake is van strafwaardig gedrag van haar zijde en acht de opgelegde straf dan ook onevenredig, nu zij de gemeente geen schade heeft berokkend.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het advies van de bezwarencommissie ongewijzigd overgenomen en dit advies ten grondslag gelegd aan zijn beslissing op bezwaar. Daarbij heeft verweerder zich beperkt tot het overnemen van het advies, zonder verdere aanvulling daarvan te geven. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat verweerder in het besluit op bezwaar heeft beoogd aan eiseres ten laste te leggen:
- dat zij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over hetgeen op 10 maart 2004 is gebeurd;
- dat zij van die gebeurtenissen niets heeft gemeld;
- dat ze op de hoogte was van de wijze waarop de kas werd gevuld;
- dat ze heeft deelgenomen aan de besteding van gelden.
De rechtbank kan echter in het bestreden besluit, zijnde het overgenomen advies van de bezwarencommissie, geen aanknopingspunten vinden dat het verzwijgen van de bijeenkomst van 10 maart 2004 aan eiseres ten laste wordt gelegd.
Wat de betreft de tegenstrijdige verklaringen, die eiseres naar verweerder ter zitting stelde zouden zijn tegengeworpen, merkt de rechtbank op dat ook hiervan uit het bestreden besluit niet blijkt.
De rechtbank komt, gelet hierop, tot de conclusie dat aan eiseres alleen ten laste wordt gelegd dat ze op de hoogte was van de wijze waarop de kas werd gevuld en dat ze heeft deelgenomen aan de besteding van de gelden.
Eiseres heeft in de bezwarenprocedure en daarvóór benadrukt dat ze geen enkele bemoeienis had met de instelling van de kas. Verder stelt ze ook zich niet bewust te zijn geweest van de reikwijdte van de kas en hoe deze gevuld werd. Zij erkent dat ze heeft deelgenomen aan de besteding van het geld maar ze wist niet en behoefde ook niet te weten dat het geld beschikbaar kwam uit een in strijd met de regels van verweerder ingestelde kas.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres op de hoogte was of behoorde te zijn van de wijze waarop de kas werd gevuld. Verweerder volgt hierin het advies van de bezwarencommissie, die echter op geen enkele wijze inhoudelijk motiveert waarom eiseres op de hoogte was of moest zijn van de wijze waarop de kas werd gevuld doch enkel overweegt:
“de commissie stelt vast:
1. dat bezwaarde op de hoogte was van de kas en op de hoogte was althans gezien de verklaringen redelijkerwijs geacht op de hoogte te hebben moeten zijn van de wijze waarop deze gevuld is.”
Op welke verklaringen de commissie hierbij doelt is de rechtbank onduidelijk, temeer daar de verklaringen van eiseres er juist op neerkomen dat ze niet op de hoogte was van de wijze waarop de kas gevuld werd. Een besluit op bezwaar dient – behoudens enkele hier niet van belang zijnde in artikel 7:14 van de Awb genoemde omstandigheden – te voldoen aan de eisen, die de wet stelt aan een primair besluit. Dat wil zeggen dat de bestuurlijke besluitvorming moet zijn gebaseerd op een volledig onderzoek naar alle betrokken belangen en een samenhangende afweging van die belangen waarbij dan vervolgens duidelijk en gemotiveerd moet blijken welke keuzes het bestuursorgaan heeft gemaakt, mede bezien in het licht van het wettelijk regime dat van toepassing is. Het bestreden besluit voldoet niet hieraan. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de overwegingen uit het voornemen noch uit het primaire besluit zijn ingelast in het besluit op bezwaar.
De rechtbank komt, gelet op het vorenstaande, tot de conclusie dat verweerder uitsluitend het aanwenden van de gelden uit de kas terecht aan eiseres ten laste heeft gelegd. Het is vervolgens de vraag of dit feit leidt tot de conclusie dat sprake is van plichtsverzuim. Daaronder wordt ingevolge artikel 16:1:1, tweede lid, van de CAR verstaan zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Nu niet vaststaat dat eiseres wist of behoorde te weten hoe de kas gevuld werd kan haar niet worden verweten dat zij heeft deelgenomen aan de besteding van gelden uit de kas. Aangenomen moet immers worden dat zij niet kon weten of de kas al dan niet volgens de regels was ingesteld.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het aan eiseres ten laste gelegde niet tot de conclusie kan leiden dat sprake is van een plichtsverzuim als bedoeld in artikel 16:1:1, tweede lid, van de CAR. Gelet hierop was verweerder niet bevoegd te komen tot het bestreden besluit. Het besluit dient te worden vernietigd.
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde EUR 644,--, alsmede reiskosten ad. EUR 7,80 .
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 651,80, door de gemeente [gemeente] te betalen aan eiseres;
- verstaat dat de gemeente [gemeente] aan eiseres het griffierecht ad EUR 136,- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Aldus gegeven door mr. W.M.B. Elferink als voorzitter en mrs. R.J. Jue en H. van Ommeren als leden, in tegenwoordigheid van M.W. Hulsman.
Afschrift verzonden op 12 april 2006
mtl