RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 05 / 520 WW44 N1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
Vodafone Libertel N.V.,
gevestigd te Maastricht, eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaksbergen,
verweerder.
Derdebelanghebbenden:
1. [derde 1 A en B],
2. [derde 2 A en B],
3. [derde 3 A en B],
4. [derde 4],
5. [derde 5],
allen wonende te [woonplaats],
gemachtigde: J.P.E. Baakman, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Bawa te Haaksbergen.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 26 april 2005.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Bij aanvraagformulier van 5 april 2004, op 8 april 2004 bij verweerder binnengekomen, heeft eiseres verweerder verzocht haar een lichte bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een GSM-mast met een hoogte van 37,5 meter op het perceel De Greune 14 te Haaksbergen (hierna: het perceel). Bij besluit van 2 november 2004 (het primaire besluit) heeft verweerder vrijstelling als bedoeld in artikel 3, lid E, sub 5, van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein de Greune” (hierna: het bestemmingsplan) en lichte bouwvergunning verleend voor het oprichten van een GSM-mast met een hoogte van 37,5 meter op het perceel.
Op 10 november 2004 heeft een groot aantal personen hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Bij verzoekschrift van eveneens 10 november 2004 hebben zij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht het primaire besluit te schorsen. Bij uitspraak van 16 december 2004, kenmerk 04/1084, is dit verzoek afgewezen.
Bij besluit van 26 april 2005 heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie voor de bezwaarschriften (hierna: de commissie), de bezwaarschriften deels niet-ontvankelijk en voor het overige gegrond verklaard, het primaire besluit van 2 november 2004 herroepen en alsnog geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 4 mei 2005 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Tevens heeft eiseres op 9 mei 2005 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht het bestreden besluit te schorsen. Dit verzoek is bij uitspraak van 30 mei 2005, kenmerk 05/519, afgewezen.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 30 maart 2006, waar eiseres zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J.J.M. Thomissen en L.L. van der Velde. Verweerder heeft zich heeft doen vertegenwoordigen door W.G. ten Voorde, wethouder, en P.M. Paalman en G.E.M. Willemsen, ambtenaren in dienst van verweerders gemeente. Derdebelanghebbenden zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd.
3. Overwegingen
Het geschil
1.1 Eiseres keert zich met haar beroep tegen het bestreden besluit. Met dit besluit heeft verweerder, voor zover van belang, in bezwaar beslist de bij primair besluit verleende vrijstelling en bouwvergunning voor een GSM-mast in te trekken en de betreffende aanvraag van eiseres alsnog te weigeren. Aan dit besluit legt verweerder, in essentie, ten grondslag dat eiseres voornemens is in de GSM-mast ook UMTS-antennes te hangen en dat dit bij de verlening van vrijstelling moet worden betrokken. De maatschappelijke onrust die in Haaksbergen in ontstaan over de mogelijke gevaren van UMTS-antennes heeft geleid tot een motie van de gemeenteraad die verweerder oproept geen medewerking te verlenen aan de oprichting van zendinstallaties nabij woonhuizen, zolang niet wetenschappelijk is vastgesteld dat dergelijke zendmasten geen gezondheidsrisico’s met zich brengen. Verweerder heeft gehoor gegeven aan deze motie en hanteert nu de beleidslijn dat het oprichten van zendmasten voor mobiele telefonie alleen wordt toegestaan voor GSM-antennes, mits niet in of nabij woonwijken, en onder de voorwaarde dat er geen UMTS-schotels worden opgericht. Deze beleidslijn geldt tot het moment dat duidelijkheid is verkregen over de mogelijke gevolgen voor de gezondheid, blijkend uit het nader onderzoek dat in Zwitserland wordt uitgevoerd en de normen die daaropvolgend naar aanleiding daarvan door de rijksoverheid worden gesteld.
1.2 Eiseres heeft hiertegen, kort weergegeven, aangevoerd dat verweerder zijn besluit baseert op een toekomstige, mogelijke omstandigheid die echter wettelijk is toegestaan. UMTS-antennes maken geen deel uit van de aanvraag. Daarnaast handelt verweerder volgens eiseres in strijd met jurisprudentie en is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en berust het op een onvoldoende zorgvuldig onderzoek. Verweerder maakt niet duidelijk op grond van welk onderzoek hij concludeert dat er twijfel bestaat aan de gezondheidsrisico's van UMTS.
De beoordeling van het geschil
2.1 Artikel 40, eerste lid, van de Woningwet bepaalt dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). Artikel 44, eerste lid, van de Woningwet bepaalt dat de reguliere bouwvergunning slechts op een limitatief opgesomd aantal gronden mag en moet worden geweigerd. In deze zaak is slechts relevant dat de vergunning moet worden geweigerd als het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
2.2 In dit geval is sprake van een aanvraag van een zogenoemde lichte bouwvergunning, zo volgt uit artikel 44, tweede lid, van de Woningwet en, de artikelen 3, eerste lid, aanhef en onder e, en 5, tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningsplichtige bouwwerken (Bblb). Uit artikel 44, derde lid, van de Woningwet volgt ten slotte dat ook voor de lichte bouwvergunning de eerdergenoemde weigeringsgrond geldt.
2.3 Artikel 46, derde lid, van de Woningwet bepaalt, voor zover van belang, dat als een aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op een bouwwerk, voor het bouwen waarvan slechts bouwvergunning kan worden verleend, nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), een bouwaanvraag geacht wordt mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
3.1 Tussen partijen is niet in geschil en de rechtbank onderschrijft dit standpunt, dat het bouwplan zich niet verdraagt met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Volgens het bestemmingsplan is de bestemming van het perceel “Bedrijfsdoeleinden”. Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het ambachtelijke, groothandels-, nijverheids of industriële bedrijf met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, erven, ontsluitingswegen, groenvoorzieningen en watergangen. Op deze gronden mogen andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht, waarvoor geldt dat de hoogte ten hoogste 10 meter bedraagt (artikel 3, lid B, sub 2 van het bestemmingsplan). De bouwaanvraag heeft betrekking op een mast met een hoogte van 37,5 meter en is dus in strijd met deze bepaling.
3.2 Artikel 3, aanhef en lid E, sub 5, van de bestemmingsplanvoorschriften bepaalt dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid B voor de plaatsing van antennemasten voor mobiele telefonie, met dien verstande dat:
a. bij één operator de hoogte van de mast ten hoogste 25 meter bedraagt;
b. indien zich meer operators op een mast plaatsen, de hoogte van de mast per operator met 5 meter mag worden verhoogd tot een maximale hoogte van 40 meter.
Dit is een vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de WRO. De bouwaanvraag moet daarom geacht worden tevens een verzoek tot verlening van deze vrijstelling in te houden.
3.3 De door eiseres aangevraagde bouwvergunning zal moeten worden geweigerd als verweerder geen gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid om vrijstelling te verlenen. Naast eiseres hebben zich drie operators van mobiele telecommunicatie gemeld die van de GSM-mast gebruik willen maken. Daarmee is voldaan aan de in de vrijstellingsbepaling gestelde voorwaarde om vrijstelling te verlenen tot maximaal veertig meter.
4.1 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij zijn afweging of hij vrijstelling verleent, ten onrechte betrokken dat in de GSM-mast ook UMTS-antennes kunnen worden gehangen. De bouwaanvraag heeft immers alleen betrekking op een mast, een techniekkast en een drietal GSM-antennes. In UMTS-antennes is volgens de aanvraag niet voorzien. De aanvragen tot site-sharing van de genoemde drie operators geven evenmin aanleiding tot de veronderstelling dat zij UMTS-antennes in de mast willen installeren. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom deze aanvragen tot site-sharing toch op UMTS-antennes betrekking zouden hebben.
4.2 Door niettemin de mogelijke plaatsing van UMTS-antennes in de afweging te betrekking, heeft verweerder iets anders beoordeeld dan is aangevraagd en in strijd gehandeld met het stelsel van bouwvergunningen en vrijstellingen in de Woningwet en de Wet op de ruimtelijke ordening zoals dat hiervoor is uiteengezet. Een andere opvatting zou tot gevolg hebben dat het bestuursorgaan dat over de vrijstelling dient te beslissen, willekeurig iedere toekomstige ontwikkeling in zijn afweging zou kunnen betrekken, onafhankelijk van het concrete plan van de aanvrager. Weliswaar heeft eiseres uitgesproken dat zij in de toekomst ook UMTS-antennes in de mast wil plaatsen, maar er is geen concreet plan om dit tegelijk met de oprichting van de mast te doen, zodat dit plan niet geacht moet worden deel uit te maken van de aanvraag. De plaatsing van de UMTS-antennes zal op een moment in de toekomst afzonderlijke bouwactiviteiten vergen, die op dat moment aan het dan geldende wettelijke kader zullen moeten worden getoetst. Thans is een dergelijke antenne vergunningvrij als is voldaan aan het bepaalde in artikel 3, eerste lid, sub e, onder 2º, van het Bblb.
4.4 Door toch op de door hem genoemde gronden de vrijstelling te weigeren, tracht verweerder meer controle uit te oefenen over toekomstige bouwactiviteiten dan de wet hem toestaat. Omdat de UMTS-antennes geen onderdeel uitmaken van de aanvraag, komt geen betekenis toe aan de vraag in hoeverre zekerheid bestaat over de gezondheidsrisico's van deze antennes en of dit aspect bij de verlening van vrijstelling een rol kan spelen.
5.1 Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Omdat het beroep al om deze reden gegrond is, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
5.2 Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde reiskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 78,40, door de gemeente Haaksbergen te betalen aan eiseres;
- verstaat dat de gemeente Haaksbergen aan eiseres het griffierecht ad EUR 276,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in Den Haag.
Aldus gegeven en uitgesproken op 10 april 2006 door mr. M.E. van Wees, in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. Lever als griffier.
Afschrift verzonden op
mtl