ECLI:NL:RBALM:2005:AU6873

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
25 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
08/000290-04
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Levenslange gevangenisstraf voor moord en meerdere pogingen tot moord met voorbedachten rade

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 25 november 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die schuldig werd bevonden aan moord, drie pogingen tot moord, beschadiging van een dier en meerdere gevallen van diefstal van delen van een dier. De rechtbank legde de verdachte een levenslange gevangenisstraf op, waarbij zij uitgebreid inging op de redenen voor deze zware straf. De rechtbank overwoog dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, wat blijkt uit zijn gedrag voorafgaand aan de moord op het slachtoffer [slachtoffer1]. De verdachte had het slachtoffer geobserveerd en een besluit genomen om deze te doden, wat duidt op een zorgvuldige planning. De rechtbank achtte de verdachte ook verantwoordelijk voor de pogingen tot moord op [slachtoffer2], [slachtoffer3] en [slachtoffer4], waarbij hij telkens met een mes aanviel. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alleen de intentie had om de slachtoffers te doden, maar ook daadwerkelijk de kans op de dood van deze slachtoffers had aanvaard. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die als gevolg van zijn daden schade hadden geleden. De rechtbank weigerde de door de officier van justitie gevorderde terbeschikkingstelling, omdat er onvoldoende gronden waren voor een behandeling in een TBS-kliniek. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het grote recidivegevaar van de verdachte, wat leidde tot de beslissing om een levenslange gevangenisstraf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 000290-04
STRAFVONNIS
Uitspraak: 25/11/2005.
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats], op [datum] 1955,
wonende te [plaats],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting [naam] te [plaats],
terechtstaande -na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting- terzake dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 27 op 28 juni 2003 te Enschede,
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer1] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die
[slachtoffer1] (met kracht) met een (groot) mes meermalen, althans eenmaal in de hals
en/of de buik, althans het bovenlichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer1] is overleden,
terwijl het feit gevolgd, vergezeld of voorafgegaan is van het strafbare feit
diefstal (namelijk dat verdachte in voornoemde periode te Enschede met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een radio
toebehorende aan [slachtoffer1], althans aan een ander dan aan verdachte) en
terwijl het feit gepleegd werd om de uitvoering van die diefstal voor te
bereiden of gemakkelijk te maken, of om bij betrapping op heterdaad, aan
zichzelf hetzij straffeloosheid, hetzij het bezit van het wederrechtelijk
verkregene te verzekeren;
(zakendossier 2, oorspronkelijk parketnummer 08/000189-03, was vermeld onder
feit 5. op bevel voorlopige hechtenis)
art 288 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht.
2.
hij op of omstreeks 8 juli 2002 te Enschede, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg, met een mes of een scherp voorwerp die [slachtoffer2] (die in een slaapzak
lag) heeft benaderd en [slachtoffer2] onverhoeds met een mes, althans een scherp
voorwerp in diens zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat:
hij op of omstreeks 8 juli 2002 te Enschede, aan een persoon, genaamd
[slachtoffer2], opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel (een
steekwond in de linkerzij en een darmperforatie), heeft toegebracht, door deze
opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans met een
scherp voorwerp, in diens zij te steken;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat:
hij op of omstreeks 8 juli 2002 te Enschede, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer2],
opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een mes of een scherp
voorwerp die [slachtoffer2] (die in een slaapzak lag) heeft benaderd en [slachtoffer2]
onverhoeds met een mes, althans een scherp voorwerp in diens zij heeft
gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(zakendossier 3, was vermeld onder feit 6. op bevel voorlopige hechtenis)
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht c.q.
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
3.
hij op of omstreeks 30 augustus 2002 te Enschede, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg, met zijn fiets [slachtoffer3] is genaderd en hem in het voorbijgaan
onverhoeds met een mes, althans een scherp voorwerp, in de linker zij, althans
het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat:
hij op of omstreeks 30 augustus 2002 te Enschede, aan een persoon, genaamd
[slachtoffer3], opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel (een
diepe steekwond in de linkerzij), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na
kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp voorwerp, in de
linker zij te steken;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat:
hij op of omstreeks 30 augustus 2002 te Enschede, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer3],
opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet, na kalm beraad en rustig overleg, met zijn fiets [slachtoffer3] is
genaderd en hem in het voorbijgaan onverhoeds met een mes, althans een scherp
voorwerp, in de linkerzij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(zakendossier 4, was vermeld onder feit 7. op bevel voorlopige hechtenis)
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
4.
hij op of omstreeks 5 september 2002 te Enschede, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer4] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en
rustig overleg, op zijn fiets die [slachtoffer4] heeft achtervolgd, haar heeft
ingehaald en haar in het voorbijgaan met een mes, althans een scherp voorwerp,
in haar hals/nek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 4 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat:
hij op of omstreeks 5 september 2002 te Enschede, aan een persoon, genaamd
[slachtoffer4], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
zwaar lichamelijk letsel (te weten een steekwond in de hals/nek), heeft
toegebracht, door haar opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans
opzettelijk met een mes, althans een scherp voorwerp, in de hals/nek te steken;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 4 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat:
hij op of omstreeks 5 september 2002 te Enschede, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer4],
opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg op zijn fiets die [slachtoffer4]
heeft achtervolgd, haar heeft ingehaald en haar in het voorbijrijden met een
mes, althans een scherp voorwerp, in haar hals/nek heeft gestoken, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(zakendossier 5, was vermeld onder feit 8. op bevel voorlopige hechtenis)
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
5.
hij op of omstreeks 6 november 2000, te Deurningen, gemeente Oldenzaal, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen uit een weide delen van een kalf,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde5], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
zich met een mes of scherp voorwerp naar die weide heeft begeven en dat kalf
één of meerdere keren met een mes of scherp voorwerp in de hals, althans het
lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 5 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat:
hij op of omstreeks 6 november 2000, te Deurningen, gemeente Oldenzaal,
opzettelijk en wederrechtelijk een kalf, geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde5], in ieder geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt,
door toen daar opzettelijk en wederrechtelijk dat kalf met een scherp voorwerp
dood te steken;
(zakendossier 1.3, was vermeld onder feit 1. op bevel voorlopige hechtenis)
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
6.
hij in of omstreeks de periode van 3 tot en met 4 augustus 2003 te Enschede,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
uit een weide delen van een pony, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht.
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 6 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat:
hij in of omstreeks de periode van 3 tot en met 4 augustus 2003 te Enschede,
opzettelijk en wederrechtelijk een pony, geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde6], in ieder geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt,
door toen daar opzettelijk en wederrechtelijk die pony met een scherp
voorwerp dood te steken en delen vlees uit die pony te snijden;
(zakendossier 1.13, was vermeld onder feit 2. op bevel voorlopige hechtenis)
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
7.
hij in of omstreeks de periode van 27 tot en met 28 mei 2004 te Enschede, met
het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een weide
delen van een pony, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [benadeelde7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht.
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 7 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat:
hij in of omstreeks de periode van 27 tot en met 28 mei 2004 te Enschede,
opzettelijk en wederrechtelijk een pony, geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde7], in ieder geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft
vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt,
door toen daar opzettelijk en wederrechtelijk die pony met een scherp voorwerp
dood te steken en delen vlees uit die pony te snijden;
(zakendossier 1.20 pag 831 e.v., was vermeld onder feit 3. op bevel voorlopige
hechtenis)
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
8.
hij op of omstreeks de navolgende data in de periode van 1 oktober 2000 tot en
met 31 december 2004 op de na te noemen plaatsen in het arrondissement Almelo,
telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit
een weide, delen van een dier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan na te noemen personen, althans aan anderen dan aan verdachte:
-1/2 oktober 2000 te Oldenzaal (Visschedijkweg) delen van een pony van [benadeelde8A] (zakendossier 1.1 pag. 381 e.v.);
-19/20 juni 2003 ten Enschede (Voortsweg) delen van een schaap van [benadeelde8B] (zakendossier 1.11 pag. 555 e.v.);
-9 augustus 2003 te Enschede (Brandemaatweg) delen van een schaap van [benadeelde8C] (zaakdossier 1.14 pag 634 e.v.);
-17/18 oktober 2003 te Enschede (Haaksbergerstraat/Usselerrondweg) delen van
een schaap van [benadeelde8D];
(zaakdossier 1.18 pag 738 e.v.)
art 310 Wetboek van Strafrecht.
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 8 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat:
hij op of omstreeks na te noemen data in de periode van 1 oktober 2000 tot en
met 31 december 2004, op na te noemen plaatsen in het arrondissement Almelo,
telkens opzettelijk en wederrechtelijk één of meer dieren, geheel of ten dele
toebehorende aan na te noemen personen, althans aan anderen dan aan verdachte,
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt,
door toen daar opzettelijk en wederrechtelijk die dieren met een mes, althans
een scherp voorwerp te steken:
-1/2 oktober 2000 te Oldenzaal (Visschedijkweg) een pony van [benadeelde8A]
(zakendossier 1.1 pag. 381 e.v.);
-19/20 juni 2003 te Enschede (Voortsweg) een schaap van [benadeelde8B]
(zakendossier 1.11 pag. 555 e.v.);
-9 augustus 2003 te Enschede (Brandemaatweg) een schaap van [benadeelde8C] (zaakdossier 1.14 pag 634 e.v.);
-17/18 oktober 2003 te Enschede (Haaksbergerstraat/Usselerrondweg) een schaap
van [benadeelde8D] (zaakdossier 1.18 pag 738 e.v.);
(nadere omschrijving van verzamelfeit 4. op bevel voorlopige hechtenis)
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en/of namens verdachte gevoerd;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte
sub 5 primair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen -die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen- waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1 in de eerste plaats, sub 2 primair, sub 3 primair, sub 4 primair, sub 5 subsidiair, sub 6 primair, sub 7 primair en sub 8 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 27 op 28 juni 2003 te Enschede,
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer1] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die
[slachtoffer1] (met kracht) met een mes in de hals en de buik, althans het bovenlichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer1] is overleden.
2.
hij op 8 juli 2002 te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes die [slachtoffer2] (die in een slaapzak lag) heeft benaderd en [slachtoffer2] onverhoeds met een mes in diens zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op 30 augustus 2002 te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg, met zijn fiets [slachtoffer3] is genaderd en hem in het voorbijgaan
onverhoeds met een mes, althans een scherp voorwerp, in de linker zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4.
hij op 5 september 2002 te Enschede ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer4] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en
rustig overleg, op zijn fiets die [slachtoffer4] heeft achtervolgd, haar heeft
ingehaald en haar in het voorbijgaan met een mes in haar hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
5.
hij op of omstreeks 06 november 2000, te Deurningen, gemeente Oldenzaal,
opzettelijk en wederrechtelijk een kalf, toebehorende aan
[benadeelde5], heeft beschadigd, door toen daar opzettelijk en wederrechtelijk dat kalf met een scherp voorwerp dood te steken;
6.
hij in de periode van 3 tot en met 4 augustus 2003 te Enschede,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
uit een weide delen van een pony, toebehorende aan [benadeelde6].
7.
hij in de periode van 27 tot en met 28 mei 2004 te Enschede, met
het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een weide
delen van een pony, toebehorende aan [benadeelde7].
8.
hij op de navolgende data in de periode van 1 oktober 2000 tot en met 31 december 2004 op de na te noemen plaatsen in het arrondissement Almelo,
telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit
een weide, delen van een dier, toebehorende aan na te noemen personen:
-1/2 oktober 2000 te Oldenzaal (Visschedijkweg) delen van een pony van [benadeelde8A];
-19/20 juni 2003 ten Enschede (Voortsweg) delen van een schaap van
[benadeelde8B];
-9 augustus 2003 te Enschede (Brandemaatweg) delen van een schaap van [benadeelde8C];
-17/18 oktober 2003 te Enschede (Haaksbergerstraat/Usselerrondweg) delen van
een schaap van [benadeelde8D];
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het ten laste gelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
De rechtbank overweegt voor wat betreft de in feit 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde voorbedachte raad nog in het bijzonder:
Uit de wijze waarop en de omstandigheden waaronder verdachte ten aanzien van feit 1 (de gebeurtenis in de nacht van 27 op 28 juni 2003 in het Volkspark te Enschede) heeft gehandeld, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat hij niet heeft gehandeld in een opwelling, maar uitvoering heeft gegeven aan een reeds tevoren genomen besluit.
Verdachte heeft in dit verband desgevraagd ook verklaard -zakelijk weergegeven- dat hij het latere slachtoffer [slachtoffer1] twee dagen voor de moord in genoemd park heeft ontmoet en dat hij, toen laatstgenoemde zich bij die ontmoeting laatdunkend uitliet over homoseksuelen, de daarop volgende dag het besluit heeft genomen om [slachtoffer1] te doden, aan welk besluit hij vervolgens weer een dag later -na wederom het slachtoffer gedurende geruime tijd in het park te hebben geobserveerd- ook daadwerkelijk uitvoering gaf.
Aldus heeft verdachte tijd gehad zich te beraden over de betekenis en de mogelijke gevolgen van zijn voorgenomen besluit en zich daarvan rekenschap te geven.
Ook was verdachtes geestestoestand niet zodanig dat hij tot geen enkele oordeelsvorming in staat was, nu hij blijkens het door het Pieter Baan Centrum ingestelde onderzoek naar de geestvermogens, de ongeoorloofdheid van de hem ten laste gelegde feiten heeft kunnen inzien.
Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van voorbedachte raad.
Namens de verdachte is ten aanzien van de hiervoor bewezen verklaarde feiten
2, 3 en 4 -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat geen sprake is van poging tot moord, nu verdachte telkens niet het opzet heeft gehad de respectievelijke slachtoffers van het leven te beroven.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman tevens gesteld dat de voorbedachte rade gericht op de dood van het slachtoffer ontbreekt.
De rechtbank overweegt dienaangaande:
Om tot een bewezenverklaring van het opzet -een essentieel bestanddeel van de onder 2, 3 en 4 in de tenlastelegging opgenomen feiten- te komen, is het noodzakelijk dat er sprake is van doelgericht en bewust handelen. Opzet ziet immers op: “willens en wetens” en wordt aan de onderzijde begrensd door voorwaardelijk opzet, dat ziet op: “het zich willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans dat in casu het slachtoffer als gevolg van het handelen van de verdachte zal komen te overlijden”. Dit brengt mee dat bij de verdachte controle over zijn handelen aanwezig moet zijn om opzet onderscheidenlijk voorwaardelijk opzet aan te kunnen nemen. Ontbreekt die controle, dan kan van opzettelijk handelen geen sprake zijn.
Voor wat betreft het ten laste gelegde en bewezen verklaarde opzet neemt de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking zoals deze uit het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen en door verdachte desgevraagd niet zijn weersproken:
Ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer2]:
-Verdachte hield het latere slachtoffer in de gaten om te zien waar deze zou gaan
liggen;
-Verdachte is vervolgens naar huis gegaan om zijn mes op te halen;
-Na terugkeer op de plaats delict heeft verdachte -na te hebben gevoeld waar hij
moest steken- het in zijn slaapzak liggende slachtoffer met het mes gestoken;
-Verdachte heeft verklaard helemaal niet bang te zijn geweest en ervan te zijn uit
gegaan dat het slachtoffer een steek in zijn borst had.
-Verdachte verklaart dat het alleen maar ging om de prooi die hij had.
Ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer3]:
-Het slachtoffer fietst na middernacht over het fietspad van Hengelo naar Enschede
en is op zeker moment gestopt om een sigaret te roken;
-Verdachte heeft gekeken of de kust veilig was en is rustig achter het slachtoffer
aangefietst;
-Verdachte heeft het slachtoffer gestoken en -naar hij heeft verklaard- gewoon
wezenloos laten liggen;
-Verdachte zegt de politie de verkeerde kant op te hebben gestuurd.
Ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer4]:
-Ook zij fietste, evenals voornoemd slachtoffer, in de nachtelijke uren op de
openbare weg;
-Het slachtoffer bemerkte dat er iemand achter haar fietste; toen zij daarop omkeek
kwam de man net schuin achter haar fietsen en stak zijn rechter hand naar haar uit;
Later bleek dat de man haar op dat moment een grote wond in de hals had
toegebracht;
-Verdachte wilde haar steken met de bedoeling een halsslagaderlijke bloeding te
bewerkstelligen, waarna hij haar zou kunnen verkrachten.
Uit de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte zich met betrekking tot de bedoelde slachtoffers niet alleen bewust is geweest van zijn handelen en daarover ook controle heeft gehad, maar ook dat zijn gedragingen en de aard en wijze waarop deze plaatsvonden, (het op agressieve wijze steken van weerloze, nietsvermoedende slachtoffers op plekken in het lichaam waar zich vitale organen bevinden), de plaats waar deze gedragingen plaatsvonden, (locaties waar zich in het algemeen weinig mensen bevinden of voorbij komen), het tijdstip waarop deze plaatsvonden, (nachtelijke uren) alsmede het korte tijdsbestek waarbinnen deze gedragingen plaatsvonden,
-in onderling verband en samenhang bezien- naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op het mogelijke gevolg -de dood van de slachtoffers- dat het niet anders kan zijn dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat hierbij telkenmale sprake is geweest van voorbedachte raad, immers heeft verdachte in de hiervoor beschreven situaties voorafgaande aan de door hem toegebrachte potentieel levensbedreigende messteken tijd gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Met betrekking tot de hiervoor sub 6 tot en met 8 bewezen verklaarde feiten heeft de raadsman -zakelijk weergegeven- gesteld dat telkens geen sprake is van het wegnemen van enig goed, omdat het begrip “goed” enige zelfstandigheid veronderstelt vóór het plaatsvinden van de wegnemingshandeling.
Deze opvatting vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het recht.
De omstandigheid dat een deel van een dier, een bestanddeel zou zijn van een goed, te weten het betreffende dier, en niet kan worden weggenomen zonder van laatstgenoemd goed losgemaakt te worden, brengt niet mee dat eerstgenoemd deel van dat dier niet vatbaar zou zijn voor diefstal in de zin van artikel 310 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte sub 1 primair, sub 2 primair, sub 3 primair, sub 4 primair, sub 5 subsidiair, sub 6 primair, sub 7 primair en sub 8 primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde levert op:
wat betreft sub 1 primair het misdrijf:
"Moord",
strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht;
wat betreft sub 2 primair, sub 3 primair en sub 4 primair, telkens het misdrijf:
"Poging tot moord",
telkens strafbaar gesteld bij artikel 289, juncto artikel 45, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht;
wat betreft sub 5 subsidiair, het misdrijf:
“Opzettelijk en wederrechtelijk een dier dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen”,
strafbaar gesteld bij artikel 350, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht;
wat betreft sub 6 primair en sub 7 primair, telkens het misdrijf:
“diefstal”,
telkens strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht;
en wat betreft sub 8 primair, het misdrijf:
“Diefstal”,
strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd;
Omtrent de strafbaarheid van de verdachte overweegt de rechtbank dat er blijkens een door P.K.J. Ronhaer en P.E. Geurkink, respectievelijk als psychiater en psycholoog verbonden aan de Psychiatrische Observatiekliniek het Pieter Baan Centrum te Utrecht opgemaakt rapport betreffende een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte, bij laatstgenoemde sprake is van een zeer ernstige antisociale persoonlijkheidsstoornis, waarin ook narcistische trekken zichtbaar zijn. Deze stoornis wordt echter beter gekenmerkt door de term psychopathie vanwege het gebrek aan empathie, aan spijt, schuldgevoel of wroeging en een absoluut gebrek aan respect voor de gevoelens en rechten van anderen en vanwege de egocentrische, antisociale leefstijl met een gebrek aan planning. Bij verdachte is er sprake van ernstige psychopathie.
Zijn persoonlijkheid wordt dieperliggend gekenmerkt door leegheid, impulsiviteit, primaire lustbevrediging, het ontbreken van conceptuele samenhang en onvermogen te ordenen.
De stoornis van verdachte zoals aangegeven, speelde ten tijde van de ten laste gelegde feiten een belangrijke rol. In alle feiten is ook het machtsaspect zichtbaar. Betrokkene zocht de ten laste gelegde feiten overziend, uitsluitend zwakkere en zelfs weerloze slachtoffers, waardoor zijn gevoel van macht kon groeien.
Op grond van het bovenstaande heeft betrokkene ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid daarvan kunnen inzien, doch is hij in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid -overeenkomstig een dergelijk besef- te bepalen.
De conclusie luidt dat betrokkene ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, dat deze feiten -indien bewezen- hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich met deze conclusie en neemt die over. Overeenkomstig die conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is, terwijl ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die verdachte niet strafbaar doet zijn.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake de feiten 1 tot en met 8, en wel in de juridische vorm die telkens primair is ten laste gelegd, wordt veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf,
met toewijzing van de civiele vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer2], [slachtoffer4], [benadeelde5], [benadeelde6], [benadeelde8A] en [benadeelde8B] en telkens oplegging daarbij van de zogenaamde Terwee-maatregel, alsmede met niet-ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde9], nu die vordering een feit betreft dat niet aan verdachte is ten laste gelegd.
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf en de maatregelen behoren te worden opgelegd, zoals deze hierna zullen worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:
Verdachte heeft in de nacht van 27 op 28 juni 2003 opzettelijk en met voorbedachten rade iemand op brute wijze van het leven beroofd. Hij heeft het weerloze slachtoffer, dat een zwervend bestaan leidde, in zijn slaap verrast en vervolgens op lafhartige wijze met een mes in de hals en in de buik gestoken, aan welke verwondingen het slachtoffer vervolgens is bezweken.
Aan het plegen van deze moord is een zekere planning door de verdachte voorafgegaan, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat hij het slapende slachtoffer in het park geruime tijd heeft geobserveerd alvorens zijn gruwelijke daad te verrichten. Door deze moord heeft de verdachte dit kwetsbare slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen waarover de mens beschikt, te weten het recht op leven. Bovendien heeft de dood van het slachtoffer hevige beroering gewekt en grote angst teweeggebracht, niet alleen in de kringen van mensen waarin het slachtoffer verkeerde, maar ook ver daarbuiten.
Ongeveer een jaar voor het plegen van deze moord, heeft de verdachte ook gepoogd drie willekeurige andere personen met een mes te doden. Eén van deze slachtoffers werd door de verdachte op vrijwel identieke wijze benaderd als in het geval van het latere, hiervoor genoemde slachtoffer [slachtoffer1]. Dat in dit geval het slachtoffer de confrontatie met verdachte niet met de dood heeft moeten bekopen is gelegen in het feit dat hij tijdig uit zijn slaap ontwaakte, waardoor verdachte de uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf niet heeft kunnen voltooien.
De beide andere slachtoffers [slachtoffer3] en [slachtoffer4] werden eveneens onverhoeds, op de openbare weg door verdachte op zijn fiets van achteren genaderd en in het voorbijgaan door verdachte met een mes gestoken. Dat deze slachtoffers het leven niet hebben verloren, is eveneens een gelukkige omstandigheid, die geenszins aan de verdachte is te danken. Na het toebrengen van de potentieel levensbedreigende verwondingen werden de slachtoffers hulpeloos achtergelaten op plaatsen in de avond- en nachtelijke uren, waar zich op dat moment in het algemeen weinig mensen bevinden of voorbij komen.
Blijkens de door de slachtoffers [slachtoffer2] en [slachtoffer4] ingediende voegingsformulieren, ondervinden zij beiden niet alleen nog altijd de lichamelijke gevolgen van verdachtes agressief handelen, maar is hetgeen hen is overkomen ook een dusdanige angstige ervaring geweest dat zij hiervan thans nog steeds de psychische gevolgen ervaren.
Ook hier betreft het drie gruwelijke en schokkende feiten die zijn gepleegd jegens nietsvermoedende en weerloze mensen.
Behalve aan de bovenomschreven feiten, heeft verdachte zich in een periode van ruim vier jaar, meermalen schuldig gemaakt aan het wegnemen van delen vlees bij dieren. Om deze wederrechtelijke toeëigening te realiseren, heeft verdachte op weerzinwekkende wijze de in de dagvaarding nader omschreven dieren met een mes bewerkt, waardoor deze zodanig zwaar werden verwond en verminkt, dat zij daaraan zijn bezweken. Deze feiten hebben niet alleen gevoelens van afschuw en verontwaardiging in de kring van dierenbezitters veroorzaakt, maar hebben ook zeer ernstige maatschappelijke verontrusting teweeggebracht.
Hoewel de ernst van laatstbedoelde feiten reeds een gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigt, wordt de strafmaat vooral bepaald door de eerste vier feiten van de tenlastelegging en in het bijzonder door het eerste. Het staat buiten kijf dat het met voorbedachten rade een medemens van het leven beroven wordt beschouwd als het ernstigste delict dat het Wetboek van Strafrecht kent.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte de bewezen verklaarde feiten grotendeels heeft gepleegd gedurende de periode dat hij met proefverlof was in het kader van een hem, zoals blijkt uit een desbetreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 13 oktober 2005, door de rechtbank te Zutphen in 1986 terzake een zedenmisdrijf opgelegde terbeschikkingstelling van de regering.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
-het hiervoor op naam van de verdachte staande uittreksel uit het Justitieel
Documentatieregister;
-het door de arts-gedragsdeskundige mr. D.F.J. Hoekstra over verdachte uitgebrachte
psychiatrische rapport gedateerd 22 mei 2005;
-het eerdervermeld rapport van het Pieter Baan Centrum te Utrecht d.d.
2 november 2005;
-het door I.F.J. Nibbelink, als reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering
Nederland omtrent d.d. 26 september 2005 opgemaakte voorlichtingsrapport.
Behalve hetgeen hiervoor reeds is vermeld omtrent de strafbaarheid van de verdachte, houdt voormeld rapport van het Pieter Baan Centrum
-zakelijk weergegeven- onder meer in als conclusie van genoemde gedragsdeskundigen:
De thans meest in het oog springende stoornis ligt op het gebied van de seksualiteit. Bij betrokkene is er op dat gebied sprake van een zeer ernstige afwijking, die zich in diverse gedaanten kan voordoen of heeft voorgedaan: betrokkene is polymorf pervers. Zijn uitingsvormen werden hierbij steeds gewelddadiger. Deze seksuele aberratie kan niet los gezien worden van betrokkenes zeer ernstige persoonlijkheidsstoornis, die weliswaar antisociaal van aard is en ook narcistische kenmerken bevat, maar die zich beter laat beschrijven door de term psychopathie.
Bij betrokkene is sprake van onvermogen om betekenisvolle en wederkerige relaties op te bouwen, van gebrek aan empathie, spijt, schuldgevoel of wroeging en van een absoluut gebrek aan respect voor de gevoelens, de grenzen en rechten van anderen. Betrokkene is nauwelijks in staat gevoelens van onvrede, boosheid en woede bewust te ervaren en is al helemaal niet in staat deze te verwoorden.
Wanneer de feiten nader worden beschouwd, kan in elk van deze feiten een aanmerkelijke mate van berekening herkend worden. Het berekenend uitleven van zijn seksueel-agressieve gevoelens is besloten in zijn stoornis en kan daar ook niet los van worden gezien. Betrokkene kan gezien de aard en ernst van zijn stoornis niet goed in staat worden geacht zelfstandig dit patroon van uitleven duurzaam te doorbreken. De kans dat betrokkene -onbehandeld- zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan seksueel-agressieve delicten, achten wij dan ook bijzonder groot. De stoornissen zijn onverminderd aanwezig en betrokkene heeft hier geen inzicht in. Wanneer het inschatten van het recidiverisico vergeleken wordt met taxatie aan de hand van louter statistische risicofactoren -de zogenaamde actuariële methode- wordt eveneens gekomen tot een zeer hoge kans op recidives.
De rechtbank kan zich met voormelde conclusie en de daaraan ten grondslag liggende beschouwingen omtrent het recidivegevaar verenigen en zij neemt deze over.
Het aan deze conclusie verbonden advies om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen, zal de rechtbank niet volgen.
De rechtbank heeft zich nadrukkelijk te beraden omtrent de vraag of er ter beperking van het als zeer hoog ingeschatte recidivegevaar, in het onderhavige geval redenen zijn om de door de officier van justitie gevorderde levenslange gevangenisstraf op te leggen dan wel een zeer langdurige gevangenisstraf in combinatie met een terbeschikkingstelling met dwangverpleging zoals door en namens de verdachte met nadruk verzocht.
Hoewel de hiervoor genoemde gedragsdeskundigen aanknopingspunten zien voor een behandeling van verdachte in het kader van een maatregel als bedoeld in artikel 37a, juncto artikel 37b Wetboek van Strafrecht, acht de rechtbank daartoe onvoldoende gronden aanwezig. Hieraan in de weg staat met name de vaststelling door diezelfde gedragsdeskundigen dat gezien de aard en de ernst van de stoornis, de neiging en het vermogen tot schijnaanpassing en de lange duur van eerdere, nutteloos gebleken, althans geen effect gesorteerde hebbende behandelpogingen, de behandelbaarheid van de verdachte mogelijk beperkt wordt geacht.
Er bestaat derhalve gerede twijfel of ooit een betrouwbaar oordeel over substantiële vermindering van het recidiverisico valt te geven. Zelfs is, blijkens genoemde gedragsdeskundigen, niet met zekerheid te zeggen of bijvoorbeeld medicamenteuze behandeling in de vorm van libidoremmende antihormonen in dit verband op verdachte een gunstige invloed zou kunnen hebben.
Al het voorgaande -in onderling verband en samenhang- in aanmerking nemend, komt de rechtbank tot het oordeel dat geen reëel uitzicht bestaat op resocialisatie van de verdachte en terugkeer in de samenleving zonder dat dit een onaanvaardbaar gevaar met zich mee brengt. Ook een mogelijk verblijf van verdachte in een zogenoemde long-stay afdeling in een Tbs-kliniek, zoals door de raadsman geopperd,
acht de rechtbank in dit verband niet effectief en vormt een te onzekere factor om de nodige garantie te bieden ter ondervanging van het grote (recidive)gevaar dat van verdachte uitgaat, nog afgezien van het feit dat op een dergelijke plaatsing door de rechtbank geen invloed kan worden uitgeoefend..
Gelet op de ernstige schok die de rechtsorde is toegebracht, komt naar het oordeel van de rechtbank slechts één straf in aanmerking en wel: levenslange gevangenisstraf. Die straf wordt verdachte dan ook opgelegd, mede ter vergelding van het enorme leed dat door hem bij anderen is veroorzaakt.
De omstandigheid dat de thans bewezen verklaarde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend, geeft de rechtbank evenmin aanleiding tot het nemen van een andere beslissing
Civiele vorderingen:
De benadeelde partij [slachtoffer2], wonende te [adres], heeft zich via het in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier gevoegd in het strafproces en heeft een immateriële schadevergoeding gevorderd van € 1800,=.
De rechtbank overweegt dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij als direct gevolg van het bij dagvaarding onder feit 2 primair aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit schade heeft geleden en dat deze rechtstreekse schade begroot kan worden op het gevorderde bedrag De rechtbank zal derhalve dit bedrag toewijzen.
De benadeelde partij [slachtoffer4], wonende te [adres], heeft zich via het in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier gevoegd in het strafproces en heeft in eerste instantie een schadevergoeding gevorderd van € 48.792,70 terzake de posten als nader in voormeld formulier vermeld.
Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij bij monde van de haar bijstaande advocaat mr. D.K. Kalma haar vordering teruggebracht tot een bedrag van
€ 2.777,60. Hiervan is een bedrag van € 1.777,60 gevorderd terzake van materiële schade en een bedrag van € 1.000,= (als voorschot) terzake immateriële schade.
Deze ter terechtzitting gewijzigde vordering is door de verdediging niet weersproken.
De rechtbank overweegt dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij als direct gevolg van het bij dagvaarding onder feit 4 primair aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit schade heeft geleden en dat deze rechtstreekse schade begroot kan worden op het gevorderde bedrag. De rechtbank zal derhalve dit bedrag toewijzen en wel de gevorderde immateriële schade als voorschot.
De benadeelde partij [benadeelde5], wonende te [adres] heeft zich via het in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier gevoegd in het strafproces en heeft een schadevergoeding gevorderd van € 1.376,79 terzake de posten als nader in voormeld formulier vermeld.
De rechtbank overweegt dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij als direct gevolg van het bij dagvaarding onder feit 5 subsidiair aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit schade heeft geleden en dat deze rechtstreekse schade begroot kan worden op het gevorderde bedrag. De rechtbank zal derhalve dit bedrag toewijzen.
De benadeelde partij [benadeelde6], wonende te [adres], heeft zich via het in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier gevoegd in het strafproces en heeft een schadevergoeding gevorderd van € 500,= terzake de posten als nader in voormeld formulier vermeld.
De rechtbank overweegt dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij als direct gevolg van het bij dagvaarding onder feit 6 primair aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit schade heeft geleden en dat deze rechtstreekse schade begroot kan worden op het gevorderde bedrag. De rechtbank zal derhalve dit bedrag toewijzen.
De benadeelde partij [benadeelde8A], wonende te [adres], heeft zich via het in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier gevoegd in het strafproces en heeft een schadevergoeding gevorderd van € 912,= terzake de posten als nader in voormeld formulier vermeld.
De rechtbank overweegt dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij als direct gevolg van het bij dagvaarding onder feit 8 primair aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit schade heeft geleden en dat deze rechtstreekse schade begroot kan worden op het gevorderde bedrag. De rechtbank zal derhalve dit bedrag toewijzen.
De benadeelde partij [benadeelde8B], wonende te [adres], heeft zich via het in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier gevoegd in het strafproces en heeft een schadevergoeding gevorderd van € 650,=, terzake de posten als nader in voormeld formulier vermeld.
De rechtbank overweegt dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij als direct gevolg van het bij dagvaarding onder feit 8 primair aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit schade heeft geleden en dat deze rechtstreekse schade begroot kan worden op een bedrag van € 500,=. Een door de benadeelde partij gevorderd bedrag van € 150,= heeft betrekking op schade welke geleden zou zijn op 24 augustus 2003, zijnde dit een feit dat niet aan verdachte is ten laste gelegd.
Ten aanzien van dit bedrag zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De rechtbank zal hierbij telkens de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de respectievelijke feiten is toegebracht.
Voorts heeft [benadeelde9], wonende te [adres], zich via het voorgeschreven voegingsformulier als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en op de voet van artikel 51b, lid 1 Wet boek van Strafvordering opgave gedaan van de vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij tot een bedrag van € 61,35.
De rechtbank is echter van oordeel dat deze vordering niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard, nu het aan die vordering ten grondslag liggende feit niet in de dagvaarding aan verdachte wordt ten laste gelegd.
De na te melden straf en maatregelen zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10,24c,36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte sub 5 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat het sub 1 primair, sub 2 primair, sub 3 primair, sub 4 primair, sub 5 subsidiair, sub 6 primair, sub 7 primair en sub 8 primair ten laste gelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan.
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot levenslange gevangenisstraf.
Veroordeelt verdachte:
-terzake van het bewezen feit 2 primair tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer2], wonende te [adres], van een bedrag groot:
€ 1800,= (zegge: achttienhonderd euro),
-terzake van het bewezen feit 4 primair tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer4], wonende te [adres], van een bedrag
groot € 2.777,60 (zegge: tweeduizend zevenhonderdzevenenzeventig euro en zestig
eurocent),
-terzake van het bewezen feit 5 subsidiair tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde5], wonende te [adres], van een bedrag
groot € 1.376,79 (zegge: eenduizend driehonderdzesenzeventig euro en
negenenzeventig eurocent),
-terzake van het bewezen feit 6 primair tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde6], wonende te [adres], van een
bedrag groot € 500,= (zegge: vijfhonderd euro),
-terzake van het bewezen feit 8 primair tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde8A], wonende te [adres], van een
bedrag groot € 912,= (zegge: negenhonderdtwaalf euro) en
-terzake van het bewezen feit 8 primair tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde8B], wonende te [adres], van een
Bedrag groot € 500,= (zegge: vijfhonderd euro).
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partijen telkens gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.
Legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is tot betaling aan de Staat der Nederlanden:
-ter zake van het bewezen verklaarde feit 2 primair van een bedrag groot € 1800,=
ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer2] voornoemd, met bevel, voor het
geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag
volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 36 dagen zal worden toegepast,
-terzake van het bewezen verklaarde feit 4 primair van een bedrag groot € 2.777,60
ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer4] voornoemd, met bevel, voor het
geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag
volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 55 dagen zal worden toegepast,
-terzake van het bewezen verklaarde feit 5 subsidiair van een bedrag groot € 1376,79
ten behoeve van de benadeelde [benadeelde5] voornoemd, met bevel, voor het geval
dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat
vervangende hechtenis voor de tijd van 27 dagen zal worden toegepast,
-terzake van het bewezen verklaarde feit 6 primair van een bedrag groot € 500,= ten
behoeve van de benadeelde [benadeelde6] voornoemd, met bevel, voor het geval dat
volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat
vervangende hechtenis voor de tijd van 10 dagen zal worden toegepast,
-terzake van het bewezen verklaarde feit 8 primair van een bedrag groot € 912,= ten
behoeve van de benadeelde [benadeelde8A] voornoemd, met bevel, voor het geval
dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat
vervangende hechtenis voor de tijd van 18 dagen zal worden toegepast, en
-terzake van het bewezen verklaarde feit 8 primair van een bedrag groot € 500,= ten
behoeve van de benadeelde [benadeelde8B] voornoemd, met bevel, voor het geval dat
volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat
vervangende hechtenis voor de tijd van 10 dagen zal worden toegepast.
Verstaat dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoelde bedragen, daarmee telkens de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partijen het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee telkens de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat voornoemde benadeelde partij [benadeelde8B] voor een gedeelte ten bedrage van € 150,= niet-ontvankelijk is in zijn vordering en dat de benadeelde partij die vordering slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voornoemde benadeelde partij: [benadeelde9], in het geheel
niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1 primair, sub 2 primair, sub 3 primair, sub 4 primair, sub 5 subsidiair, sub 6 primair, sub 7 primair en sub 8 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. Rikken, voorzitter, mrs. Stoové en Caminada, rechters, in tegenwoordigheid van Ter Haar, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 november 2005.