ECLI:NL:RBALM:2005:AU5309

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
26 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
61610 HAZA 03-984
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. Lemain
  • A. Breitbarth
  • M. Inden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor bedrijfsschade door verontreiniging van het Twentekanaal na brand bij Vredestein

In deze zaak vorderden verschillende bedrijven schadevergoeding van Vredestein Banden B.V. naar aanleiding van een brand die op 22 augustus 2003 in het bedrijf van Vredestein uitbrak. Tijdens het blussen van de brand kwamen chemische stoffen in het Twentekanaal terecht, wat leidde tot ernstige verontreiniging. Rijkswaterstaat besloot daarop het kanaal af te sluiten voor scheepvaart om verdere verspreiding van de verontreiniging te voorkomen. De eisers, die hun bedrijven aan het kanaal hadden, stelden dat zij door de afsluiting schade hadden geleden, waaronder gemiste orders en extra transportkosten.

Eisers stelden Vredestein aansprakelijk op basis van onrechtmatige daad en risico-aansprakelijkheid, maar de rechtbank oordeelde dat er geen causaal verband was tussen de brand en de door eisers geleden schade. De rechtbank concludeerde dat de schade te ver verwijderd was van de gebeurtenis die de aansprakelijkheid zou kunnen rechtvaardigen. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Tevens werden eisers veroordeeld in de proceskosten van Vredestein.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 61610 HAZA 03-984
datum vonnis: 26 oktober 2005 (AL)
Vonnis van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Sesam B.V.,
gevestigd te Enschede,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Vonk’s Handel- en Transportmaatschappij,
gevestigd te Arnhem,
3. de vennootschap onder firma
v.o.f. Fortuna,
gevestigd te Zwolle,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Inter Metals B.V.,
gevestigd te Enschede,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Handelsmaatschappij Oliko B.V.,
gevestigd te Enschede,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Beton Centrale Twenthe B.V.,
gevestigd te Hengelo (Ov.),
eisers,
procureur: mr. N.P.M. Haas,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Vredestein Banden B.V.,
gevestigd te Enschede,
gedaagde,
verder te noemen Vredestein,
procureur: mr. T.J. van Drooge,
advocaten: mr. S.M. Bordewijk en mr. J.B. Londonck Sluijk, beiden te Amsterdam.
Het procesverloop
Eisers hebben voor eis geconcludeerd overeenkomstig de inleidende dagvaarding.
Vervolgens hebben partijen de volgende stukken in het geding gebracht:
? van de zijde van eisers een akte houdende overlegging producties;
? van de zijde van Vredestein een conclusie van antwoord;
? van de zijde van eisers een conclusie van repliek;
? van de zijde van Vredestein een conclusie van dupliek;
? van de zijde van eisers een akte houdende uitlating producties.
Tenslotte hebben partijen vonnis verzocht.
Ten aanzien van het recht:
Standpunten van partijen
1. Eisers hebben, zakelijk weergegeven, het volgende gesteld.
In de nacht van 22 op 23 augustus 2003 is in het bedrijf van Vredestein brand uitgebroken. De onderneming van Vredestein is gelegen aan het Twentekanaal. Bij het blussen van de brand zijn, met het bluswater, stoffen die bij Vredestein waren opgeslagen in het Twentekanaal terechtgekomen, hetgeen tot verontreiniging van dat kanaal heeft geleid.
In verband met de verontreiniging van het kanaal heeft Rijkswaterstaat besloten om het deel van het Twentekanaal gelegen ten zuiden van de sluis bij Hengelo af te sluiten voor ieder scheepvaartverkeer. Dit deel van het kanaal wordt verder aangeduid als het derde pand. Rijkswaterstaat is tot sluiting van het derde pand overgegaan, omdat zowel het water als de bodem van het kanaal ernstig verontreinigd bleken te zijn. De afsluiting was noodzakelijk om te voorkomen dat de verontreiniging zich verder zou verspreiden. Scheepvaart op het afgesloten deel van het kanaal werd verboden, omdat de schadelijke stoffen die zich in het water bevonden zouden moeten kunnen bezinken, waarna sanering zou kunnen plaatsvinden.
De ondernemingen van eisers zijn gelegen aan het derde pand van het Twentekanaal, althans konden bedrijfsmiddelen (schepen) van eisers door de afsluiting voor de duur daarvan niet gebruikt worden.
Eisers hebben als gevolg van de afsluiting van het Twentekanaal en het voor dat kanaal geldende vaarverbod schade geleden. De schade varieert zowel in aard als in omvang per ondernemer.
Sesam B.V. heeft orders gemist. Voorts hebben drie van haar werknemers gedurende de afsluiting van het kanaal geen werk gehad. Sesam B.V. heeft extra kosten moeten maken voor transport.
Inter Metals B.V. heeft in eerste instantie geen producten kunnen afvoeren. Na enige tijd heeft de vennootschap een vervangende wijze van vervoer kunnen realiseren. Daaraan waren extra kosten verbonden.
Handelsmaatschappij Oliko B.V. heeft voor het transport van stoffen meerkosten moeten maken.
Beton Centrale Twenthe B.V. heeft voor het transport van grondstoffen meerkosten moeten maken. Daarnaast heeft zij schade geleden in verband met de onderbezetting van de kraan in Enschede.
Vonk’s handel- en transportmaatschappij B.V. heeft schade geleden doordat zij een aan haar in eigendom toebehorend schip in de periode van 25 augustus tot en met 16 oktober 2003 niet heeft kunnen exploiteren.
V.O.F. Fortuna heeft schade geleden vanwege het feit dat een aan haar in eigendom toebehorend schip is beschadigd door de chemische stoffen die in het Twentekanaal terecht zijn gekomen. Voorts heeft zij het schip gedurende vijftig dagen niet kunnen exploiteren.
Eisers hebben gesteld dat Vredestein voor de door hen geleden schade aansprakelijk is hetzij op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (verder: BW)), hetzij als bezitter van een gebrekkige opstal (artikel 6:174 BW), hetzij als gebruiker of houder van gevaarlijke stoffen (artikel 6:175 BW).
In verband met het vorenstaande vorderen eisers, na wijziging van eis, zakelijk weergegeven, dat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Vredestein wordt veroordeeld
I tot betaling aan Sesam B.V., Inter Metals B.V., Handelsmaatschappij Oliko B.V. en Benton Centrale Twenthe B.V. van schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
II tot betaling aan Vonk’s handel- en transportmaatschappij van een bedrag ad € 23.010,-- vanwege de geleden schade over de periode van 25 augustus tot en met
16 oktober 2003, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze som over de periode vanaf 20 september, althans per het eerst mogelijke moment tot het moment der algehele voldoening;
III tot betaling aan de vennootschap onder firma V.O.F. Fortuna van een bedrag ad
€ 44.639,71 te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 20 september 2003 tot aan het moment van betaling alsmede tot betaling van een bedrag van € 2.961,05 te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 1 december 2003 tot aan het moment van betaling.
2. Vredestein heeft tegen de vorderingen van eisers een aantal verweren gevoerd. Vredestein heeft onder meer, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat zelfs indien zij op één van de door eisers gestelde gronden aansprakelijk zou zijn, de gevorderde schade in een te ver verwijderd verband staat met de beweerde normschendingen waarop de aansprakelijkheid van Vredestein in dat geval zou berusten, om nog aan Vredestein te kunnen worden toegerekend.
Oordeel van de rechtbank
Onrechtmatige daad
3. In het algemeen geldt dat indien een derde voor geleden schade aansprakelijk kan worden gesteld, voor vergoeding slechts die schade in aanmerking komt die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van die derde berust, dat zij hem, gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW).
4. Met betrekking tot het in artikel 6:98 BW vereiste causaal verband hebben eisers, zakelijk weergegeven, het volgende gesteld.
Vredestein beschikte niet over een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bedrijfsnoodplan en heeft bovendien niet voldaan aan de veiligheidsvereisten die voortvloeien uit een richtlijn die is opgesteld door de Commissie Preventie van Rampen (CPR 15-2).
Met betrekking tot deze richtlijn hebben eisers onder meer aangevoerd dat er geen branddetectie en sprinklerinstallatie aanwezig waren in de ruimte waarin bij Vredestein de brand is uitgebroken. Voorts hebben eisers gesteld dat een voorziening voor de opvang van bluswater ontbrak.
Vredestein heeft derhalve volgens eisers gehandeld in strijd met de veiligheidsnormen. Die veiligheidsnormen beogen mede bescherming te bieden tegen het gevaar dat milieuschade (schade als gevolg van brand in opslag) intreedt, alsmede direct daarmee samenhangende schade, waaronder de schade zoals deze door eisers is geleden. Het handelen van Vredestein in strijd met veiligheidsnormen was ten opzichte van eisers onrechtmatig. Door die onrechtmatige gedraging van Vredestein is een risico met betrekking tot het ontstaan van schade in het leven is geroepen en heeft dat risico zich vervolgens verwezenlijkt. Gelet op de zogenaamde “omkeringsregel” is het causaal verband tussen de gedraging en de ontstane schade daarmee volgens eisers gegeven.
5. Naar het oordeel van de rechtbank kan de beantwoording van de vraag of er een causaal verband - in de zin van een “conditio sine qua non” verband - bestaat tussen de gedragingen van Vredestein en de door eisers gestelde schade in dit geval in het midden blijven, omdat, zelfs indien moet worden aangenomen dat een dergelijk verband bestaat, de door eisers gestelde schade in een zodanig verwijderd verband tot de brand staat, dat het causaal verband daardoor is verbroken (HR 2 oktober 1998, NJ 1998,831; Nacap/Shellfish).
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Eisers hebben Vredestein geen opzet bij het veroorzaken van de door hen gestelde schade verweten. De door eisers gestelde onrechtmatige daad van Vredestein is derhalve gebaseerd op de gedachte dat Vredestein een lichtere vorm van schuld heeft aan het ontstaan van de schade dan opzet.
De door eisers gestelde schaden, zijn niet direct ten gevolge van de brand bij Vredestein ontstaan. Zij zijn, met uitzondering van de gestelde schade aan het schip van V.O.F. Fortuna, ook niet rechtstreeks veroorzaakt door de chemische stoffen die met het bluswater in het Twentekanaal terecht zijn gekomen. De schaden zijn ontstaan door de afsluiting van het Twentekanaal. Het gaat derhalve om schade die indirect is veroorzaakt. Deze indirecte schade betreft voorts geen letselschade of, met uitzondering van de gestelde schade aan het schip van V.O.F. Fortuna, zaakschade, maar bedrijfsschade.
Het aantal (rechts-)personen dat, ten gevolge van de afsluiting van het Twentekanaal, dit soort indirecte schaden heeft geleden, is nagenoeg onbeperkt. Voor Vredestein viel derhalve niet te voorzien welke (rechts-)personen indirecte schade, zoals eisers die hebben geleden, ten gevolge van een brand in haar bedrijf zouden lijden. Die schade was daardoor voor Vredestein niet voorzienbaar.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de door eisers gevorderde schade in een zodanig verwijderd verband tot de brand staat dat deze niet meer aan Vredestein als gevolg van de brand kan worden toegerekend.
Risico-aansprakelijkheid (artikelen 6:174 en 175 BW)
6. Artikel 6:98 BW geeft voor alle wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding het criterium, voor het vaststellen van de omvang van de aansprakelijkheid.
Voor aansprakelijkheid voor schade die niet door schuld is veroorzaakt, dient een nauwer verband aanwezig te zijn tussen de schade en de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, dan in geval van aansprakelijkheid voor schade die wèl op schuld is gebaseerd (HR 13 juni 1975, NJ 1975, 509; Amercentrale).
Nu Vredestein, vanwege een te ver verwijderd verband tussen de brand en de gevorderde schade, niet uit hoofde van onrechtmatige daad (schuldaansprakelijkheid) aansprakelijk is voor de door eisers gevorderde schade, dient a fortiori te worden aangenomen dat het verband tussen schade en de gebeurtenis niet nauw genoeg is om op basis van de artikelen 6:174 en 6:175 BW (risico-aansprakelijkheid) tot aansprakelijkheid van Vredestein te kunnen komen.
Ligschade en zaakschade.
7. Met betrekking tot de door eisers sub 2 en 3 gestelde schade, overweegt de rechtbank dat het tot de taak van Rijkswaterstaat behoorde ervoor zorg te dragen om alvorens tot afsluiting van het derde pand van het kanaal over te gaan, de schepen van eiseres sub 2 en 3 uit dat pand weg te slepen, dan wel hen in staat te stellen die schepen zelf te verwijderen. De gevolgen van het feit dat Rijkswaterstaat dat niet heeft gedaan kunnen in redelijkheid niet voor rekening van Vredestein komen.
Afwijzing vorderingen
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dienen de vorderingen van eisers te worden afgewezen.
Proceskosten
9. Eisers dienen als de in het ongelijk gestelde partijen in de kosten van de procedure te worden veroordeeld.
RECHTDOENDE:
I Wijst de vorderingen van eisers af.
II Veroordeelt eisers in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Vredestein begroot op € 1.635,-- (zestienhonderd vijfendertig euro) aan verschotten en € 1.788,--
(zeventienhonderd achtentachtig euro) wegens het salaris van haar procureur.
III Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mrs. Lemain, Breitbarth en Inden en is op
26 oktober 2005 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.