RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/710381-05 en 08/720681-05 (gevoegd)
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken:
Na verwijzing door de politierechter in deze rechtbank ter terechtzitting van 27 juni 2005 naar deze meervoudige kamer heeft deze kamer op 16 augustus 2005 het onderzoek ter terechtzitting aangevangen tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1972,
wonende te [plaats],
thans verblijvende in het huis van bewaring te [plaats];
Ter zitting van 16 augustus 2005 werden gehoord de officier van justitie en de verdachte en zijn raadsman;
In het dossier bevinden zich een bevel tot bewaring van verdachte van 9 mei 2005, het bevel tot schorsing daarvan van dezelfde datum en het door de rechter-commissaris gegeven bevel tot ‘opheffing schorsing inbewaringstelling’ van 23 juni 2005;
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter van 27 juni 2005 en het zich in het dossier bevindende ‘mapje voorlopige hechtenis’ blijkt onder meer dat de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer in verband met gewenste rapportage door de FPD en dat de behandeling om klemmende redenen is geschorst tot uiterlijk 27 september 2005. Ook blijkt nergens uit dat gedurende die zitting door de officier van justitie de gevangenhouding is gevorderd van de zich toen in bewaring bevindende verdachte, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de titel van verdachtes detentie, zoals ook door de officier van justitie en de verdediging wordt gesteld, die van de inbewaringstelling bleef.
Ter terechtzitting van 16 augustus 2005 is gebleken dat verdachte zich nog steeds in detentie bevindt, volgens de rol “uit anderen hoofde”. Desgevraagd heeft de officier van justitie aangegeven dat dit laatste onjuist is. Ook verdachte heeft aangegeven dat hij “alleen voor deze zaak vastzit”. Op de vraag van de rechtbank of de termijn van de inbewaringstelling niet geacht moet worden inmiddels van rechtswege te zijn geëindigd en of deze niet slechts zou kunnen worden voortgezet indien verdachte nu zou worden gevangengenomen, heeft de officier van justitie aangegeven dat zij van mening is dat dit niet het geval is.
Zij verwijst daarbij naar de laatste zin van aantekening 3 op artikel 369 Sv in Tekst & Commentaar en naar het daarin genoemde arrest van de Hoge Raad van 17 januari 1992, NJ 1992, 317. Uit het arrest volgt dat aansluiting gezocht moet worden bij artikel 282 Sv in het geval een zaak die gepaard gaat met voorlopige hechtenis door de politierechter verwezen wordt naar de meervoudige kamer. Die zaken moeten kennelijk net als geschorste zaken met voortvarendheid worden voortgezet door de kamer waarnaar zij zijn verwezen ter voorkoming van het zonder rechterlijke controle voortduren van de voorlopige hechtenis. Inbewaringstelling is een van de vormen van voorlopige hechtenis. De officier van justitie leidt hieruit af dat zowel bij schorsing als bij verwijzing de titel van de voorlopige hechtenis moet voortduren, ook als dat de inbewaringstelling betreft.
Op de vraag van de rechtbank waarom dan toch doorgaans in de praktijk van de politierechter, ook in gevallen van verwijzing, de gevangenhouding wordt gevorderd, respondeert de officier van justitie dat dit wenselijk is ten behoeve van de executie van een uiteindelijk op te leggen straf.
In het onderhavige geval is het niet nodig een andere titel te vorderen, concludeert de officier van justitie derhalve; de voorlopige hechtenis, te weten de inbewaringstelling, duurt thans nog voort en zal ook nog voortduren tot de volgende zitting in deze zaak.
De verdediging heeft het standpunt dat aan de detentie wel een titel is komen te ontberen.
De rechtbank deelt dit laatste standpunt. De wetgever heeft in de artikelen 64 en 66 Sv uitdrukkelijk bepaald gedurende welke termijn de bevelen van de onderscheiden vormen van voorlopige hechtenis van kracht zijn. Ten aanzien van de bevelen tot gevangenhouding en gevangenneming is meer in het bijzonder nog bepaald dat die van kracht blijven tot zestig dagen na de einduitspraak zijn verstreken. Een dergelijke bepaling ontbreekt ten aanzien van de inbewaringstelling. Alleen daaruit volgt reeds dat aan de inbewaringstelling een eind komt wanneer de in artikel 64 Sv genoemde termijn verstreken is.
Het door de officier van justitie aangehaalde arrest leidt niet tot een andere conclusie. In dat arrest duidt de Hoge Raad de wettelijk leemte die bestaat als gevolg van het in artikel 66 Sv genoemde voortduren van gevangenhouding en gevangenneming na verwijzing van de zaak door de politierechter. De wetgever heeft in die zaken immers verzuimd rechterlijke controle op het voortduren van die vormen van voorlopige hechtenis te regelen. De Hoge Raad vult die leemte vervolgens op. Het gaat niet aan om meer te lezen in dat arrest dan erin staat.
Evenmin kan uit de in artikel 282 Sv door de wetgever gebezigde term “voorlopige hechtenis” worden afgeleid, ook niet in het licht van het bedoelde arrest, dat een inbewaringstelling langer doorloopt (en des te minder tot wanneer) dan in artikel 64 Sv is bepaald.
De conclusie is dat aan de inbewaringstelling van verdachte op 7 juli 2005 formeel een einde is gekomen.
De rechtbank zal nu echter op grond van artikel 65, lid 2 Sv ambtshalve de gevangenneming van verdachte bevelen. Van de zijde van verdachte zijn ter terechtzitting tegen een gevangenneming ook geen argumenten naar voren gebracht.
Verdachte staat terecht op de verdenking zich te hebben schuldig gemaakt aan een of meerdere pogingen tot zware mishandeling en voltooide mishandelingen gedurende meer dan een jaar jegens zijn (ex)vriendin. In zijn verklaringen bij de politie geeft hij zelf aan bij verschillende gelegenheden onder meer bij haar een tand kapot te hebben geslagen, haar een kopstoot te hebben gegeven, en haar te hebben getrapt. In de gevoegde zaak met oorspronkelijk het parketnummer 08/800409-05 zijn er ernstige bezwaren terzake de poging tot zware mishandeling doordat verdachte een bierfles naar iemands hoofd gooide. Tenslotte is verdachte na de schorsing van zijn bewaring opnieuw in beeld gekomen van justitie, nu (onder parketnummer 08/720681-05) omdat er ernstige bezwaren zijn terzake belaging van zijn (ex)vriendin onder meer door haar met de auto klem te rijden en terzake bedreiging. Voor al deze feiten staat verdachte thans terecht. Daar komt bij dat verdachte eerder terzake geweldsmisdrijven is veroordeeld, een aantal keren in de afgelopen drie jaar onder invloed van alcohol in de fout is gegaan en ook recentelijk nog wegens overtreding van de Wet Wapens en Munitie is veroordeeld. Bovendien is het onderzoek van de FPD naar verdachtes psychische situatie nog niet voltooid, terwijl er voorts aanwijzingen zijn dat verdachte in psychosociaal ongunstige omstandigheden verkeert die zodanig zijn dat – zonder wijziging daarvan - er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte soortgelijke delicten zal blijven begaan.
Aldus blijkt van ernstige bezwaren terzake alle feiten waarvoor verdachte terecht staat en blijkt van gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming van verdachte vorderen; er moet immers ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte een misdrijf zal begaan, waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht.
Gezien de artikelen 65, 66, 67a en 78 van het Wetboek van Strafvordering;
B E V E E L T de gevangenneming van verdachte en bepaalt dat de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan in het huis van bewaring te [plaats], een ander huis van bewaring, danwel een andere wettige plaats van detentie.
Aldus beslist te Almelo op 18 augustus 2005 door mr. Derks, voorzitter, mrs. Berg en Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van Evers, griffier.