3.2 Uit de wetsgeschiedenis volgt echter dat deze bepaling slechts vensters verbiedt die een rechtstreeks uitzicht bieden (Parlementaire geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, boek 5, Zakelijke rechten, bladzijden 202 tot en met 206). Om te beginnen bevatte het oorspronkelijke concept van deze bepaling, zoals opgenomen in het Ontwerp Meijers (artikel 5.4.12), een verbod dat expliciet was beperkt tot ramen met een rechtstreeks uitzicht:
“ 1. Het handhaven binnen twee meter afstand van de grenslijn der erven van vensters of andere muuropeningen en van balkons of andere soortgelijke werken, die aan de eigenaar van het gebouw een rechtstreeks uitzicht geven op het naburige erf, is onrechtmatig, nadat de eigenaar van dat erf zich tegen de aanwezigheid van die openingen of werken heeft verzet.”
In de Toelichting Meijers wordt deze keuze gemotiveerd:
“Het in het artikel vervatte verbod is in navolging van artikel 146 ontwerp 1898 tot het rechtstreekse uitzicht beperkt en wel wegens het in de toelichting op laatstgenoemd artikel opgegeven motief. Sinds in de grote steden van iedere handbreedte grond partij moet worden getrokken, terwijl de gewoonte om veranda’s of serres aan te brengen, schier algemeen is en het toetreden van licht en lucht een volksbelang is, is het handhaven van het verbod van zijdelings uitzicht niet meer te rechtvaardigen.”
Het daarop volgende gewijzigde regeringsontwerp van deze bepaling, ging eveneens uit van een verbod van ramen die een rechtstreeks uitzicht boden:
“ 1. Het handhaven binnen twee meter afstand van de grenslijn van eens anders erf van vensters of andere muuropeningen of van balkons of andere soortgelijke werken, die recht naar voren uitzicht geven op dat erf, is onrechtmatig, nadat de eigenaar van dat erf zich tegen de aanwezigheid van die openingen of werken heeft verzet.”
Volgens de Memorie van Toelichting is met het gebruik van de term “recht naar voren” niet bedoeld een andere betekenis te geven aan de bepaling:
“ Voorts is in dit lid de uitdrukking "een rechtstreeks uitzicht geven" vervangen door "recht naar voren uitzicht geven". Eerstgenoemde uitdrukking is in artikel 695 B. W. wel duidelijk, doordat in tegenstelling daarmede in artikel 696 wordt gesproken van "ter zijde of in de schuinte", maar doordat laatstgenoemde bepaling niet is overgenomen, zou het thans minder duidelijk zijn dat "rechtstreeks" hier een andere betekenis dan de gewone heeft; ook het uitzicht ter zijde van een balcon is immers "rechtstreeks" in de huidige betekenis van het woord.”
Eerst bij een latere wijziging zijn de woorden “recht naar voren geschrapt”. Gelet op de bijbehorende toelichting, moet daar naar het oordeel van de rechtbank echter niet de conclusie aan worden verbonden dat de wetgever daarmee heeft bedoeld nu ook het zijdelingse uitzicht te verbieden:
“ In de nieuwe redactie zijn de woorden "recht naar voren" weggelaten. Het oorspronkelijke vierde, thans derde lid geeft voldoende duidelijk aan hoe de afstand moet worden gemeten.”
Klaarblijkelijk heeft de wetgever de beperking tot rechtstreeks uitzicht besloten geacht in het meetvoorschrift van het derde lid van artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek. Van een gewijzigd inzicht van de wetgever ten opzichte van het eerste ontwerp blijkt niet. De toelichting vermeldt niet waarom het verbod van zijdelings uitzicht, in weerwil van de in de Toelichting Meijers gegeven reden, zou moeten worden gehandhaafd en ten opzichte van artikel 696 van het Burgerlijk Wetboek (oud) zelfs zou moeten worden verzwaard. In dit artikel is een raam met een zijdelings uitzicht toegestaan op vijftig centimeter van de erfgrens. Volgens de door [Eiser] voorgestane uitleg van artikel 5:50, eerste lid, zou deze afstand nu twee meter zijn geworden.