ECLI:NL:RBALM:2005:AT7876

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
21 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
08/710016-05
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Derks
  • A. Teekman
  • J. Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van politiebeambte wegens gebrek aan bewijs van verkrachting van Iraanse asielzoekster

In deze strafzaak stond een politiebeambte terecht, beschuldigd van het meermalen verkrachten van een Iraanse asielzoekster in de periode van 1 maart 1998 tot en met 1 juli 2004. De verdachte stelde dat de seksuele handelingen met de vrouw plaatsvonden met haar instemming. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen was dat er sprake was van geweld of bedreiging met geweld. De rechtbank overwoog dat de gedragingen van de verdachte, zoals het bezoeken van de aangeefster in uniform en het opgeven van een valse naam, niet voldoende bewijs opleverden dat de vrouw zich gedwongen voelde tot de seksuele handelingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk de situatie had gecreëerd waarin de aangeefster zich gedwongen voelde, en sprak hem vrij van de tenlastegelegde feiten. Daarnaast werd de civiele vordering van de aangeefster tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte van het ten laste gelegde feit was vrijgesproken. De uitspraak vond plaats op 21 juni 2005 door de Rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/710016-05
STRAFVONNIS
Uitspraak: 21/6/2005.
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1957,
wonende te [adres],
terechtstaande terzake dat:
hij in of omstreeks periode van 01 maart 1998 tot en met 1 juli 2004
te Enschede en/of (elders) in Nederland, meermalen althans eenmaal (telkens)
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) een (Iraanse) vrouw, [aangeefster] heeft
gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of
mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[aangeefster], hebbende verdachte (telkens)
- zijn penis en/of zijn vinger(s) in haar vagina gebracht en/of
- zijn penis in haar mond gebracht,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte (telkens),
[wetende dat zij (aanvankelijk), als asielzoekster wekelijks, althans
regelmatig op het politiebureau, waar hij gestationeerd was, haar (groene)
kaart door een politiebeambte moest laten afstempelen],
- (meermalen) aan/bij die [aangeefster] in diensttijd een bezoek heeft afgelegd,
terwijl hij, verdachte, in uniform gekleed was waardoor hij voor die [aangeefster]
het gezag vertegenwoordigde en/of ontzag inboezemde, en/althans zich
meermalen, al dan niet in uniform (zonder dat dit voor de vervulling van zijn
functie als politiebeambte noodzakelijk was) naar het huis van die [aangeefster]
heeft begeven (op een tijdstip dat hij wist of kon vermoeden dat zij alleen
thuis zou zijn ) en/of
- (telkens) tegen die [aangeefster] heeft gezegd
o dat hij van haar hield en/of verliefd op haar was,
o dat hij niet kon werken omdat hij alsmaar aan haar moest denken en/of
o alleen gauw seks met haar wilde hebben in het gangetje
althans (telkens) woorden van soortgelijke strekking en/of
- (aanvankelijk) aan die [aangeefster] een valse naam heeft opgegeven en/of
- die [aangeefster] tegen de muur van de gang heeft gedrukt en (daarbij) haar handen
heeft vastgehouden en/of vervolgens haar met zijn lichaam heeft klemgezet
(zeer frequent) (meermalen) in zijn auto en/of in een opvallende
politieauto/dienstauto en/of fiets langs de woning van die [aangeefster] heeft
gereden (om te kijken of zij thuis was) en/of om haar aandacht te trekken)
en/of
- die [aangeefster] in een/zijn auto naar/op het (afgesloten) terrein van zijn/het
wijkbureau heeft gebracht en aldaar met haar de (donkere) fietsenschuur is
binnen gegaan en daar haar broek heeft uitgedaan, terwijl zij aangaf dat
niet te willen en/of
- terwijl zij in bed lag en herstellende was van een hernia-operatie haar
hoofd aan haar haren naar voren heeft getrokken en/of haar opmerkingen dat
zij pijn had en niet voorover mocht buigen en/of (nog) geen seks mocht
hebben, heeft genegeerd en/of (vervolgens) op haar is gaan liggen en zijn
penis in haar vagina heeft gebracht en/of
(in elk geval) (telkens)
door een of meer combinatie(s) van gedragingen zoals hierboven omschreven
die [aangeefster] in een afhankelijke of onderdanige positie heeft gebracht ten
opzichte van hem verdachte en/of
die [aangeefster] zeer angstig heeft gemaakt voor hem verdachte en/of
aldus een grote psychische druk voor die [aangeefster] heeft doen ontstaan en/of
(aldus)(telkens) gebruik heeft gemaakt van het geestelijke en/of lichamelijk
overwicht dat hij verdachte op die [aangeefster] had en aldus (telkens) voor die
[aangeefster] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
art 242 Wetboek van Strafrecht
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en namens verdachte gevoerd;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het ten laste gelegde:
Verdachte wordt -zakelijk weergegeven- verweten dat hij in of omstreeks de periode van 1 maart 1998 tot en met 1 juli 2004 te Enschede een vrouw, genaamd [aangeefster] meermalen heeft verkracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde; de raadsman van verdachte heeft geconcludeerd tot vrijspraak.
De verdachte heeft erkend met genoemde vrouw gedurende meerdere jaren intieme betrekkingen te hebben onderhouden, die mede het seksueel binnendringen van haar lichaam omvatten, doch volgens verklaring van verdachte gebeurde dit met haar instemming en was van dwang geen sprake.
De vraag die derhalve door de rechtbank beantwoord zal moeten worden is of de geslachtsgemeenschap met genoemde [aangeefster] gevolg is geweest van door verdachte op haar uitgeoefende dwang door geweld, bedreiging met geweld, dan wel (een) andere feitelijkhe(i)d(en), of niet.
“Geweld” of “bedreiging met geweld” veronderstelt weerstand bij de wederpartij die door dat geweld of die bedreiging met geweld moet worden overwonnen. De rechtbank is van oordeel dat hiervan niet, althans niet genoegzaam, is gebleken. De in de tenlastelegging in dit verband -zakelijk weergegeven- opgenomen -door verdachte betwiste- omschrijvingen “dat verdachte die [aangeefster] tegen de muur van de gang heeft gedrukt en daarbij haar handen heeft vastgehouden en haar vervolgens met zijn lichaam heeft klemgezet”, alsmede “dat verdachte het hoofd van die [aangeefster], terwijl zij in bed lag en herstellende was van een hernia-operatie, aan haar haren naar voren heeft getrokken, haar opmerkingen dat zij pijn had, niet voorover mocht buigen en geen seks mocht hebben, heeft genegeerd en op haar is gaan liggen en zijn penis in haar vagina heeft gebracht”, vinden hun grondslag uitsluitend in de verklaring van aangeefster zelf en worden niet ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Het “dwingen door andere feitelijkheden” is bij de Wet van 9 oktober 1991 (Stb. 519) als bestanddeel in artikel 242 Wetboek van Strafrecht opgenomen. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan hiervan slechts sprake zijn als de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de in artikel 242 bedoelde handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Een feitelijkheid bestaat in verschillende gedaanten; het gaat er echter om of er in casu een feitelijkheid is die is toe te rekenen aan de verdachte. In de tenlastelegging is een en ander -zakelijk weergegeven- onder meer omschreven als het meermalen in diensttijd en al dan niet in uniform gekleed bezoeken van aangeefster, het opgeven van een valse naam en het meermalen in een opvallende dienstauto langs de woning van aangeefster rijden, terwijl hij, verdachte, wist dat zij asielzoekster was en regelmatig haar kaart moest laten afstempelen op het bureau waar hij als politieambtenaar werkzaam was.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze, alsmede uit de overige in de tenlastelegging als feitelijkheid omschreven gedragingen, hoe ongepast deze wellicht ook mogen zijn, niet, althans in onvoldoende mate kan volgen dat het opzet van verdachte omvatte door die gedragingen te bereiken dat [aangeefster] zich gedwongen zou voelen tot het ondergaan van de seksuele handelingen noch dat zij die handelingen tegen haar wil heeft ondergaan, dan wel dat die handelingen doelbewust plaatsvonden in een afhankelijkheidsrelatie waarin het voor aangeefster niet mogelijk was zich daaraan te onttrekken.
Verdachte dient derhalve van het hem ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Civiele vordering
De rechtbank overweegt verder, dat [aangeefster], wonende te [adres], zich via het in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces, en op de voet van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave heeft gedaan van de vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij, tot een totaalbedrag van € 15.573,=.
Deze vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu verdachte van het ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat voornoemde benadeelde partij: [aangeefster], in het geheel niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. Derks, voorzitter, mrs. Teekman en Berg, rechters, in tegenwoordigheid van Ter Haar, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 juni 2005.