ECLI:NL:RBALM:2005:AT7266

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
9 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04 / 585 WW AW1 A, 04 / 586 WW AW1 A, 04 / 587 WW AW1 A, 04 / 588 WW AW1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van cyclisch arbeidspatroon en werkloosheidsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo geoordeeld over de vraag of eisers, die als onderhoudsschilder werkzaam waren bij twee verschillende bedrijven, in een cyclisch arbeidspatroon hebben gewerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers van 8 april 2002 tot en met 8 november 2002 en van 22 april 2003 tot en met 14 november 2003 bij respectievelijk [naam] Meesterschilders B.V. en [naam] Vastgoedzorg B.V. in dienst waren. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, had eerder besloten dat na het einde van het dienstverband bij [naam] Vastgoedzorg B.V. geen nieuw recht op uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) was ontstaan, omdat er geen sprake zou zijn van arbeidsurenverlies. Eisers maakten bezwaar tegen dit besluit, stellende dat zij niet in een cyclisch arbeidspatroon hadden gewerkt omdat de twee bedrijven als afzonderlijke werkgevers moesten worden beschouwd.

De rechtbank heeft de argumenten van eisers beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende verwevenheid bestaat tussen de twee bedrijven om hen als dezelfde werkgever te beschouwen. Dit was gebaseerd op verschillende factoren, waaronder de locatie, de overeenkomsten in arbeidsovereenkomsten, en de aandeelhoudersstructuur. De rechtbank heeft de richtlijnen van de verweerder gevolgd en vastgesteld dat de eisers in een cyclisch arbeidspatroon hebben gewerkt, waarbij de tweede periode van werken niet meer dan 20% afweek van de eerste periode. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, waarmee het besluit van de verweerder in stand werd gelaten.

De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke situatie bij de beoordeling van de werkrelatie en de toepassing van de regels omtrent werkloosheid en uitkeringen. De rechtbank heeft de eisers erop gewezen dat, ondanks de formele scheiding tussen de twee bedrijven, de omstandigheden wijzen op een nauwe verwevenheid die de conclusie ondersteunt dat er geen nieuw recht op uitkering is ontstaan na het dienstverband bij [naam] Vastgoedzorg B.V.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 04 / 585 WW AW1 A
04 / 586 WW AW1 A
04 / 587 WW AW1 A
04 / 588 WW AW1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
[eiser 1], wonende te [woonplaats 1],
[eiser 2], wonende te [woonlaats 2],
[eiser 3], wonende te [woonplaats 1],
[eiser 4], wonende te[woonplaats 2],
eisers,
gemachtigde: mr. S.N. Ketting, werkzaam bij FNV Bouw te Woerden,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, lokatie Hengelo, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluiten van verweerder d.d. 14 mei 2004.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Eisers zijn van 8 april 2002 tot en met 8 november 2002, dan wel 15 april 2002 tot en met
25 oktober 2002 werkzaam geweest als onderhoudsschilder bij [naam] Meesterschilders B.V..
In de periode van 22 april 2003 tot en met 14 november 2003, dan wel 24 maart 2003 tot en met 31 oktober 2003 zijn eisers werkzaam geweest als onderhoudsschilder bij [naam] Vastgoedzorg B.V.. In de periode daartussen zijn eisers werkloos geweest en hebben eisers een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) ontvangen.
Bij besluit van 17 december 2003, respectievelijk 9 december 2003, 16 december 2003 en 6 december 2003 heeft verweerder besloten dat na het einde van het dienstverband bij [naam] Vastgoedzorg B.V. geen nieuw recht op uitkering krachtens voornoemde wet is ontstaan, omdat geen sprake is van arbeidsurenverlies.Tegen dit besluit is door eisers bezwaar gemaakt.
Bij (afzonderlijke) besluiten van 14 mei 2004 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers kunnen zich met deze besluiten, blijkens het namens hen ingediend beroepschrift, niet verenigen. Verweerder heeft vervolgens de op het geding betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft, daarnaar gevraagd, nog nadere stukken ingediend, waarna namens eisers nog aanvullende gronden zijn aangevoerd.
De beroepen zijn gezamenlijk behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 1 juni 2005, waar eisers [eiser 1 en 3] zijn verschenen, alsmede de gemachtigde mevrouw mr. Ketting voornoemd, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door de heer Liesting.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of de besluiten van verweerder van 14 mei 2004, waarbij de bezwaren van eisers ongegrond zijn verklaard, in rechte in stand kunnen blijven.
In beroep wordt namens eisers gesteld dat zij niet werkzaam zijn geweest in een cyclisch arbeidspatroon omdat geen sprake is van dezelfde werkgever. Het bedrijf [naam] Meesterschilders B.V. en het bedrijf [naam] Vastgoedzorg B.V. moeten als twee losstaande werkgevers worden gezien. Derhalve is na het dienstverband bij [naam] Vastgoedzorg B.V. een nieuw recht op een uitkering krachtens de WW ontstaan.
In de bestreden besluiten heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers werkzaam waren in een cyclisch arbeidspatroon doordat zij twee keer in ongeveer hetzelfde arbeidspatroon bij dezelfde werkgever hebben gewerkt, waarbij de tweede periode van werken en niet werken niet meer dan 20% afwijkt van de eerste periode van werken en niet werken. Volgens verweerder is dus sprake van een wisselend arbeidspatroon met een cyclus waarbij geen sprake is van arbeidsurenverlies. Verweerder stelt dat hoewel op papier sprake is van twee verschillende werkgevers, [naam] Meesterschilders B.V. en [naam] Vastgoedzorg B.V. als één werkgever moeten worden gezien. De aard van de werkzaamheden en de wijze waarop beide bedrijven zijn georganiseerd komen in grote mate overeen. Ook is van belang dat [naam] Intermediair B.V. van beide B.V.’s enig aandeelhouder is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WW is werkloos de werknemer die:
a. ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren, alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren; en
b. beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.
Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de WW wordt onder de in het eerste lid bedoelde arbeidsuren per kalenderweek verstaan het aantal uren waarin de werknemer in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn verlies van arbeidsuren gemiddeld per week als werknemer arbeid heeft verricht. Indien de werknemer minder dan vijf arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren, wordt bij de bepaling van het aantal arbeidsuren, bedoeld in de eerste volzin, mede in aanmerking genomen het aantal uren waarin de
werknemer in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn verlies van arbeidsuren gemiddeld per week werkzaamheden heeft verricht uit hoofde waarvan hij niet als werknemer wordt beschouwd.
Voor de vaststelling van de periode van 26 kalenderweken, bedoeld in de eerste en tweede zin, worden weken, tot een maximum van 78 weken, waarin de werknemer onbetaald verlof heeft genoten, niet in aanmerking genomen, tenzij dit leidt tot een lager aantal uren dan wanneer die weken wel in aanmerking zouden worden genomen.
Ingevolge artikel 16, zevende lid, van de WW kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld omtrent de berekening van het aantal arbeidsuren, bedoeld in het tweede lid. Deze regels hebben betrekking op:
a. de gelijkstelling van uren waarin geen arbeid is verricht met arbeidsuren en het buiten beschouwing laten van uren waarin arbeid is verricht;
b. de berekening van het verlies van arbeidsuren met betrekking tot wisselende arbeidspatronen.
Deze nadere regels zijn gesteld in de Regeling gelijkstelling niet gewerkte uren met gewerkte uren, als gerectificeerd in Stcrt. 1987, 45, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 april 2002, Stcrt, 2002, 84 (hierna: de Regeling).
Artikel 4b van de Regeling luidt als volgt:
1. Voor de beoordeling van het arbeidsurenverlies van de werknemer die in een wisselend arbeidspatroon met een cyclus werkzaam is of is geweest dan wel aansluitend aan het intreden van de werkloosheid in een wisselend arbeidspatroon gaat werken worden de kalenderweken waarover de cyclus van dat arbeidspatroon zich uitstrekt in aanmerking genomen.
2. Onder cyclus wordt verstaan de periode van maximaal 65 kalenderweken die wordt doorlopen tot het wisselende arbeidspatroon zich herhaalt.
3. Bij de beoordeling of de werknemer aansluitend aan het intreden van de werkloosheid in een wisselend arbeidspatroon gaat werken, wordt uitsluitend werkhervatting bij de werkgever tot wie de werknemer voorafgaand aan het intreden van de werkloosheid in dienstbetrekking stond, in aanmerking genomen.
4. Vastgesteld wordt het aantal uren waarin de werknemer gelet op het arbeidspatroon in een voor hem gebruikelijk te achten omvang gemiddeld per kalenderweek werkzaam is geweest alsmede het aantal uren dat voor de werknemer gelet op het arbeidspatroon aansluitend aan het intreden van de werkloosheid als de voor hem gebruikelijk te achten omvang gemiddeld per kalenderweek kan worden aangemerkt. Het arbeidsurenverlies bedraagt het verschil tussen beide aantallen uren.
5. Indien aan het einde van de cyclus blijkt dat het totale arbeidsurenverlies op een hoger of lager aantal uren vastgesteld had moeten worden, wordt de beslissing terzake de vaststelling van het arbeidsurenverlies herzien.
Verweerder heeft met het oog op de uitvoering van artikel 4b van de Regeling interne richtlijnen opgesteld. Blijkens deze richtlijnen moet, om van een cyclus te kunnen spreken, een arbeidspatroon zich herhalen of moet vaststaan dat het arbeidspatroon zich zal gaan herhalen.
Om te kunnen vaststellen of er bij een zich herhalend arbeidspatroon bij dezelfde werkgever, dat echter niet steeds precies dezelfde tijdsperiode bestrijkt, toch sprake is van een cyclus, gelden de volgende twee uitgangspunten.
1. Een periode van werken en niet werken in een arbeidspatroon mag in tijd afwijken van de daaraan voorafgaande arbeidsperiode, maar deze afwijking mag niet meer dan 20% zijn. Is de afwijking meer dan 20% van de vorige periode dan is er geen sprake van een cyclus.
2. Het zich herhalend arbeidspatroon mag niet langer dan 65 weken duren.
Volgens de richtlijnen van verweerder is verder alleen sprake van een cyclus als de werknemer in hetzelfde arbeidspatroon werkt bij dezelfde werkgever of bij de rechtsopvolger van zijn werkgever. Wanneer een werknemer bij een andere werkgever gaat werken, is geen sprake (meer) van cyclische arbeid.
De rechtsopvolger van de werkgever is feitelijk geen nieuwe werkgever. Zo moet worden voorkomen dat zogenaamde draaideurconstructies ontstaan, waarbij de werknemer op papier van de ene werkgever naar de andere schuift, maar feitelijk hetzelfde werk in het zelfde patroon blijft doen.
Partijen houdt verdeeld de vraag of eisers werkzaam zijn geweest in een cyclisch arbeidspatroon als bedoeld in artikel 4b van de Regeling, meer in het bijzonder of sprake is van dezelfde werkgever als bedoeld in het derde lid van dat artikel.
In het derde lid van artikel 4b van de Regeling is bepaald dat bij de vraag of de werknemer aansluitend aan de werkloosheid in een wisselend arbeidspatroon gaat werken, uitsluitend een mogelijke werkhervatting bij de werkgever, waarbij de werknemer voorafgaande aan de werkloosheid heeft gewerkt, wordt betrokken. Uit de toelichting blijkt dat deze bepaling is opgenomen omdat in de praktijk is gebleken dat een ruimere beoordeling, inhoudende dat ook werkhervatting bij andere werkgevers moest worden bezien, tot problemen in de uitvoering leidde. Gelet op deze achtergrond van de beperking in het derde lid van artikel 4b van de Regeling dient naar het oordeel van de rechtbank de vraag of sprake is van een werkgever, waarbij de werknemer voorafgaande aan de werkloosheid heeft gewerkt, ruim te worden geïnterpreteerd. Beoordeeld dient derhalve te worden of in het onderhavige geval beide ondernemingen, gelet op de feitelijke situatie, ondanks hun eigen rechtspersoonlijkheid, als één werkgever in de zin van de Regeling kunnen worden beschouwd.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en acht daarbij het volgende van belang.
Zowel [naam] Meesterschilders B.V. als [naam] Vastgoedzorg B.V. zijn beide op hetzelfde adres in één gebouw gevestigd, te weten de Gildestraat 5 te Borne. Beide ondernemingen zijn werkzaam in dezelfde branche. Daarnaast hanteren beide ondernemingen (in elk geval ten tijde van de aangegane arbeidsovereenkomsten met eisers) exact dezelfde arbeidsovereenkomst, zowel inhoudelijk als qua lettertype, zijn zij voorzien van hetzelfde logo en gebruiken zij hetzelfde telefoon- en faxnummer. Daarnaast is niet onaannemelijk dat, gezien de nagenoeg identieke handtekening, beide arbeidsovereenkomsten namens [naam] Meesterschilders B.V. en [naam] Vastgoedzorg B.V. door dezelfde persoon zijn ondertekend.
Verder verwijst [naam] Vastgoedzorg B.V. in haar correspondentie naar haar internetsite, zijnde www.[naam]meesterschilders.nl en naar haar emailadres info@[naam]meesterschilders.nl, zijnde hetzelfde internet- en emailadres als [naam] Meesterschilders B.V.. Uit de overgelegde uittreksels Kamer van Koophandel blijkt verder dat beide B.V.’s per dezelfde datum, te weten
16 januari 2004 dezelfde aandeelhouder hebben, te weten [naam] Intermediair B.V., waarvan H.J.F. [naam] bestuurder is, [naam] Meesterschilders B.V. over 184 werkzame personen beschikt en bij [naam] Vastgoedzorg B.V. geen enkele werkzame persoon staat vermeld, met uitzondering van de directeur (die, zoals de aanwezige eisers ter zitting hebben verklaard, eveneens werkzaam is in hetzelfde pand als [naam] Meesterschilders B.V.).
Eisers [eiser 1 en 3] hebben verder verklaard dat zij, voordat zij in dienst traden bij [naam] Vastgoedzorg B.V., contact hadden gelegd met [naam] Meesterschilders B.V. en, eenmaal ter plaatse, aan hen een arbeidscontract van [naam] Vastgoedzorg B.V. werd aangeboden. Tot slot heeft de directeur van [naam] Vastgoedzorg B.V. blijkens het verslag van de hoorzitting tijdens die hoorzitting naar voren gebracht dat de werknemers, bij eventuele afspraken voor het komend seizoen, zelf aan mogen geven of ze bij [naam] Meesterschilders B.V. of bij [naam] Vastgoedzorg B.V. willen werken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het vorenstaande worden afgeleid dat tussen beide ondernemingen zodanige verwevenheid bestaat, dat zij als dezelfde werkgever kunnen worden beschouwd in de zin van de Regeling.
De omstandigheid dat [naam] Meesterschilders B.V. de grotere projecten uitvoert en [naam] Vastgoedzorg B.V. de particuliere markt bedient, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er sprake is van zodanig identiteitsverschil, dat zij ten opzichte van eisers niet kunnen worden beschouwd als een en dezelfde werkgever. Gelet op de hiervoor omschreven omstandigheden lijkt eerder sprake van het verschuiven van werknemers binnen de ondernemingen, afhankelijk van het werkaanbod.
Dat door eisers geen invloed kan worden uitgeoefend op de bestaande verwevenheid tussen beide ondernemingen doet daaraan niet af.
Vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 4b van de Regeling. Het bestreden besluit kan dan ook in rechte in stand kan worden gelaten.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart de beroepen ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Aldus gegeven door mr. S. Taalman, in tegenwoordigheid van mr. G.J.M. Annink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2005.
Afschrift verzonden op
AB