ECLI:NL:RBALM:2005:AT2453

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
24 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04 / 206 WW AW1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van uitkering op grond van de Werkloosheidswet en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo geoordeeld over de intrekking van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen aan eiser. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had op 29 september 2003 besloten om de uitkering van eiser, die met ingang van 24 juli 2001 was verleend, per 1 april 2002 in te trekken. Tevens werd een bedrag van € 12.747,68 teruggevorderd. Eiser maakte bezwaar tegen deze besluiten, waarop verweerder op 28 januari 2004 het bezwaar gegrond verklaarde, maar niet volledig besliste.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in zijn beslissing op bezwaar niet in volle omvang heeft beslist op de bezwaren van eiser. Dit was in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die vereist dat bij een gegrondverklaring van een bezwaar het bestuursorgaan het bestreden besluit heroverweegt en zo nodig herroept. De rechtbank oordeelde dat de handelswijze van verweerder niet in overeenstemming was met de wet, en heeft het bestreden besluit vernietigd. Verweerder werd opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 11,06, en diende verweerder ook het griffierecht van € 31,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 maart 2005, en tegen deze uitspraak staat binnen zes weken hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 04 / 206 WW AW1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gevestigd te Rotterdam, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 28 januari 2004.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Bij besluit van 29 september 2003 heeft verweerder besloten de beslissing om aan eiser met ingang van 24 juli 2001 volledig een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) te verlenen, in te trekken per 1 april 2002. Bij (afzonderlijk) besluit van gelijke datum heeft verweerder besloten het onverschuldigd betaalde bedrag aan uitkering tot een bedrag van € 12.747,68 van eiser terug te vorderen. Hiertegen heeft eiser bij schrijven van 21 oktober 2003 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft naar aanleiding van dit bezwaar besloten het bezwaar gegrond te verklaren in die zin dat over de periode van 1 april 2002 tot 3 oktober 2002 de uitkering van eiser ten onrechte op grond van de WW is herzien en teruggevorderd.
Blijkens het beroepschrift, gedateerd 2 maart 2004, kan eiser zich hiermee niet verenigen. Verweerder heeft bij schrijven van 13 april 2004 de op het geding betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Op 3 december 2004 heeft verweerder op verzoek van de rechtbank nadere stukken ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 2 februari 2005, waar eiser is verschenen, terwijl verweerder, na daartoe te zijn opgeroepen, zich ter zitting heeft doen vertegenwoordigen door mr. L.A.P. ter Laak.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van 28 januari 2004, waarbij de bezwaren van eiser tegen de besluiten van 29 september 2003 tot intrekking en terugvordering van zijn WW-uitkering gegrond verklaard, in rechte in stand kan blijven.
In het bestreden besluit heeft verweerder onder meer geoordeeld dat de primaire besluiten van 29 september 2003 slechts op de Werkloosheidswet zijn gebaseerd, terwijl eiser een deel van de herzieningsperiode een uitkering krachtens de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapte (REA) ontving. Om die reden heeft verweerder besloten het bezwaar van eiser tegen de beslissingen 29 september 2003 gegrond te verklaren in die zin dat ten onrechte op basis van de Werkloosheidswet over de periode van 1 april 2002 tot 3 oktober 2002 is herzien en teruggevorderd.
In artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. Ingevolge het tweede lid van dit artikel herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit voorzover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, en neemt voorzover nodig in plaats daarvan een nieuw besluit.
De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn beslissing op bezwaar van 28 januari 2004 heeft volstaan met een gegrondverklaring van het bezwaar en vervolgens te kennen heeft gegeven dat eiser binnen drie weken over de uitvoering van de beslissing op bezwaar zal worden geïnformeerd. Tijdens de behandeling van het beroepschrift is vervolgens gebleken dat verweerder na de indiening van het beroepschrift een tweetal (nadere) besluiten heeft genomen, gedateerd 29 juli 2004 en 3 augustus 2004 en deze besluiten (kennelijk) heeft gepresenteerd als andermaal voor bezwaar vatbare besluiten. Tegen voornoemde beslissingen, inhoudende een nieuwe herzienings- en terugvorderingsbeslissing, heeft eiser opnieuw bezwaar gemaakt. Verweerder heeft hierop vervolgens beslist bij beslissing op bezwaar van 19 november 2004, zo heeft verweerder desgevraagd laten weten in diens nadere reactie van 3 december 2004.
Het in de Awb, in het bijzonder artikel 7:11, neergelegde systeem verdraagt zich niet met deze handelswijze. Verweerder had bij de beslissing op het namens eiser gemaakte bezwaar tegen de herzienings- en terugvorderingsbesluiten van 29 september 2003 in volle omvang dienen te beslissen. De rechtbank zal daarom het thans bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de wet. De rechtbank zal na vernietiging van het bestreden besluit verweerder opdragen opnieuw te beslissen op het bezwaar, voor zover daarop inmiddels niet reeds bij beslissing op bezwaar, gedateerd 19 november 2004, is beslist.
Ter zitting heeft verweerder nog verzocht de besluiten van 29 juli 2004 en 3 augustus 2004 aan te merken als besluiten ex artikel 6:18/6:19 van de Awb en in deze procedure te betrekken. Deze besluiten kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet in deze procedure worden betrokken, nu verweerder inmiddels op het tegen die besluiten van 29 juli 2004 en 3 augustus 2004 ingediende bezwaar heeft beslist. Derhalve bestaat geen aanleiding meer om deze bezwaren met toepassing van artikel 6:15, tweede lid, van de Awb, aan te merken als tijdig ingediend beroep. Tegen de beslissing op bezwaar van 19 november 2004 is bovendien geen beroep ingesteld.
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde EUR 11,06.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, voor zover niet reeds op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 11,06, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te betalen aan eiser;
- verstaat dat verweerder aan eiser het griffierecht ad EUR 31,- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Aldus gegeven door mr. S. Taalman, in tegenwoordigheid van J.G.M. Wolbers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2005.
Afschrift verzonden op
AW