ECLI:NL:RBALM:2004:AR5208

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
4 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03 / 1004 WAO AS1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van de Gemeente Enschede tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift inzake de WAO-uitkering van ex-werknemer X

In deze zaak heeft de Gemeente Enschede, eiseres, beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) waarbij het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit besluit was genomen naar aanleiding van de intrekking van de WAO-uitkering van haar ex-werknemer X, die per 3 juni 2003 niet langer als arbeidsongeschikt werd beschouwd. Eiseres stelde dat zij als belanghebbende moest worden aangemerkt, omdat de intrekking van de WAO-uitkering financiële gevolgen had voor haar in de vorm van een wachtgelduitkering die zij aan X moest betalen.

De rechtbank heeft op 4 november 2004 de zaak behandeld. Eiseres werd vertegenwoordigd door haar ambtenaren en de verweerder, het UWV, door een medewerker van het UWV. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte had geoordeeld dat eiseres geen belanghebbende was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank baseerde haar oordeel op de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, die stelt dat een werkgever die bezwaar maakt tegen een besluit dat de aanspraken van een werknemer op een WAO-uitkering betreft, als belanghebbende moet worden aangemerkt.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij ook de ontvankelijkheidsvereisten in acht genomen moesten worden. Tevens werd bepaald dat het UWV het griffierecht van 232 euro aan eiseres moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van de erkenning van de positie van werkgevers in het bestuursrecht, vooral in gevallen waar financiële verplichtingen voortvloeien uit besluiten over arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 03 / 1004 WAO AS1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
de Gemeente Enschede, eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),
locatie Heerlen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 2 oktober 2003.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Op 8 september 2003 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 2 april 2003, waarbij de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van haar (ex)werknemer X (verder te noemen: X), met ingang van 3 juni 2003 is ingetrokken omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van die wet ingaande die datum minder dan 15% wordt geacht.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt.
Blijkens het beroepschrift kan eiseres zich niet met dat besluit verenigen.
Verweerder heeft op 12 januari 2004 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 26 oktober 2004, waar voor eiseres zijn verschenen mr. J. Höfte-Nijen Twilhaar en mr. M. Pasman-Masselink, ambtenaren van eiseres, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M. Van Haaften, werkzaam bij het UWV, locatie Heerlen.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van verweerder van 2 oktober 2003, waarbij het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk is verklaard in rechte in stand kan blijven.
Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
Het geding spitst zich toe op de vraag of eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het besluit van 2 april 2003, waarbij de WAO-uitkering van X is ingetrokken, omdat hij niet langer arbeidsongeschikt in de zin van die wet wordt geacht.
Blijkens artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het systeem van de Awb kan uitsluitend een belanghebbende gebruik maken van de mogelijkheden van bezwaar en beroep.
Verweerder is van mening dat eiseres met betrekking tot het besluit van 2 april 2003 niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Verweerder voert daartoe -kort samengevat- aan dat er weliswaar een verband is tussen de beëindiging van de WAO-uitkering van X en diens recht op wachtgeld, maar er is volgens verweerder geen sprake van een rechtstreeks belang van eiseres bij dat WAO-besluit. Het (financieel) belang waarin eiseres stelt te zijn getroffen staat naar de mening van verweerder te ver af van het WAO-besluit om van een rechtstreeks belang te kunnen spreken.
Eiseres stelt zich echter -eveneens kort samengevat- op het standpunt dat zij wel belanghebbende is bij genoemd besluit, omdat X door de intrekking van zijn WAO-uitkering recht heeft gekregen op een wachtgelduitkering op grond van de wachtgeldverordening van eiseres. Aangezien deze wachtgelduitkering geheel ten laste komt van eiseres, is eiseres van mening dat zij door het besluit van 2 april 2003 rechtstreeks in haar belang wordt getroffen.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres met betrekking tot het besluit van 2 april 2003, waarbij de WAO-uitkering van X is ingetrokken, als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb moet worden aangemerkt. Immers volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer RSV 2002/127) wordt, gelet op het belang van een heldere eenvoudig toe te passen invulling van het belanghebbende-begrip, indien een werkgever bezwaar maakt dan wel beroep instelt tegen een besluit aangaande aanspraken van één van zijn werknemers op een WAO-uitkering, de aanwezigheid van een voldoende actueel, concreet en rechtstreeks belang bij dat besluit verondersteld, zodat eiseres als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb aangemerkt dient te worden. Deze categorale erkenning van de “actuele” werkgever als belanghebbende staat derhalve los van de tegen het bestreden besluit aangevoerde bezwaren. Dus ook als het bezwaar van de werkgever slechts is gericht op het privaatrechtelijke gevolg van de verplichting tot loonbetaling aan de betrokken werknemer dat voortvloeit uit intrekking van de WAO-uitkering, wordt hij geacht belanghebbende te zijn. Dit is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet anders, ook al is X sinds 1 januari 1999 niet meer in dienst van eiseres. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de rechtspositie van een overheidswerkgever afwijkt van die van een particuliere werkgever, omdat de wachtgelduitkering waarop X aanspraak kan maken na intrekking van zijn WAO-uitkering geheel ten laste van verweerders gemeente komt. Het besluit van 2 april 2003 heeft voor eiseres als ex-werkgever dan ook belastende financiële consequenties in het kader van de wachtgeldregeling, die vergelijkbaar zijn met de op een particuliere werkgever rustende verplichting om bij een nog bestaande dienstbetrekking het loon door te betalen na intrekking van de WAO-uitkering.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen belanghebbende zou zijn bij het besluit van 2 april 2003. Het bestreden besluit kan daarom niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag liggende motivering.
Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen.
Daarbij zal tevens aandacht besteed moeten worden aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, waaronder de vraag of het bezwaarschrift tijdig is ingediend.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- verstaat dat het UWV aan eiseres het griffierecht ad EUR 232,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2004
door mr. dr. E. Venekatte, in tegenwoordigheid van G. Kootstra, griffier.
Afschrift verzonden op
AW