ECLI:NL:RBALM:2004:AR5206

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
4 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03 / 800 WAO AS1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het belanghebbende begrip in het kader van WAO-uitkering herziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo geoordeeld over de ontvankelijkheid van een bezwaar van de Gemeente Enschede tegen een besluit van het UWV, waarbij de arbeidsongeschiktheidsuitkering van een (ex)werknemer is herzien. De eiseres, de Gemeente Enschede, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 februari 2003, waarin de WAO-uitkering van haar (ex)werknemer is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het UWV heeft het bezwaar van de Gemeente niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet als belanghebbende zou worden aangemerkt volgens artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Gemeente als werkgever wel degelijk belanghebbende is, omdat de herziening van de WAO-uitkering directe financiële gevolgen heeft voor de Gemeente in het kader van de wachtgeldregeling. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, die stelt dat een werkgever die bezwaar maakt tegen een besluit aangaande de aanspraken van een werknemer op een WAO-uitkering, als belanghebbende moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het UWV vernietigd en bepaald dat het UWV een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, waarbij ook de overige ontvankelijkheidsvereisten in acht moeten worden genomen. Tevens is bepaald dat het UWV het griffierecht aan de Gemeente moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 03 / 800 WAO AS1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
de Gemeente Enschede, eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),
locatie Heerlen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 21 augustus 2003.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Op 17 juni 2003 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 20 februari 2003, waarbij de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt-heidsverzekering (WAO) van haar (ex)werknemer [naam] (verder te noemen: [naam]), met ingang van 21 april 2003 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt.
Blijkens het beroepschrift kan eiseres zich niet met dat besluit verenigen.
Verweerder heeft op 28 november 2003 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 26 oktober 2004, waar voor eiseres zijn verschenen mr. J. Höfte-Nijen Twilhaar en mr. M. Pasman-Masselink, ambtenaren van eiseres, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M. Van Haaften, werkzaam bij het UWV, locatie Heerlen.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van verweerder van 21 augustus 2003, waarbij het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk is verklaard in rechte in stand kan blijven.
Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
Het geding spitst zich toe op de vraag of eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het besluit van 20 februari 2003, waarbij de WAO-uitkering van [naam] is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Blijkens artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het systeem van de Awb kan uitsluitend een belanghebbende gebruik maken van de mogelijkheden van bezwaar en beroep.
Verweerder is van mening dat eiseres met betrekking tot het besluit van 20 februari 2003 niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Verweerder voert daartoe –kort samengevat- aan dat er weliswaar een verband is tussen de verlaging van de WAO-uitkering van [naam] en diens recht op wachtgeld, maar er is volgens verweerder geen sprake van een rechtstreeks belang van eiseres bij dat WAO-besluit. Het (financieel) belang waarin eiseres stelt te zijn getroffen komt naar de mening van verweerder voort uit totaal andere regelingen en vloeit niet automatisch en rechtstreeks voort uit het verstrekken van een WAO-uitkering.
Eiseres stelt zich echter –eveneens kort samengevat- op het standpunt dat zij wel belanghebbende is bij genoemd besluit, omdat [naam] door de verlaging van zijn WAO-uitkering recht heeft gekregen op een wachtgelduitkering op grond van de wachtgeldverordening van eiseres. Aangezien deze wachtgelduitkering geheel ten laste van eiseres komt, is eiseres van mening dat zij door het besluit van 20 februari 2003 rechtstreeks in haar belang wordt getroffen.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres met betrekking tot het besluit van 20 februari 2003, waarbij de WAO-uitkering van [naam] is herzien, als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb moet worden aangemerkt. Immers volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer RSV 2002/127) wordt, gelet op het belang van een heldere, eenvoudig toe te passen invulling van het belanghebbende-begrip, indien een werkgever bezwaar maakt dan wel beroep instelt tegen een besluit aangaande aanspraken van één van zijn werknemers op een WAO-uitkering, de aanwezigheid van een voldoende actueel, concreet en rechtstreeks belang bij dat besluit verondersteld, zodat eiseres als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb aangemerkt dient te worden. Deze categorale erkenning van de “actuele” werkgever als belanghebbende staat derhalve los van de tegen het bestreden besluit aangevoerde bezwaren. Dus ook als het bezwaar van de werkgever slechts is gericht op het privaatrechtelijke gevolg van de verplichting tot loonbetaling aan de betrokken werknemer dat voortvloeit uit intrekking van de WAO-uitkering, wordt hij geacht belanghebbende te zijn. Dit is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet anders ook al is [naam] sinds 1 september 1993 niet meer in dienst van de eiseres. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de rechtspositie van een overheidswerkgever afwijkt van die van een particuliere werkgever, omdat de wachtgelduitkering waarop [naam] aanspraak kan maken na de verlaging van zijn WAO-uitkering geheel ten laste van eiseres komt. Het besluit van 20 februari 2003 heeft voor eiseres als ex-werkgever dan ook belastende financiële consequenties in het kader van de wachtgeldregeling, die vergelijkbaar zijn met de op een particuliere werkgever rustende verplichting om bij een nog bestaande dienstbetrekking het loon door te betalen na intrekking van de WAO-uitkering.
De door verweerder in het verweerschrift genoemde situatie van een particuliere verzekeringsmaatschappij die een uitkering moet betalen aan een verzekerde indien deze geen aanspraak meer kan maken op een (volledige) WAO-uitkering maar desondanks niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, is naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar met de onderhavige casus, omdat in die situatie geen sprake is van een (gewezen) arbeidsrelatie tussen de verzekeraar en de betrokken werknemer.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen belanghebbende zou zijn bij het besluit van 20 februari 2003. Het bestreden besluit kan daarom niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag liggende motivering. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen. Daarbij zal tevens aandacht besteed moeten worden aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, waaronder de vraag of het bezwaarschrift tijdig is ingediend.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- verstaat dat het UWV aan eiseres het griffierecht ad EUR 232,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op
door mr. dr. E. Venekatte, in tegenwoordigheid van G. Kootstra, griffier.
Afschrift verzonden op
AW