ECLI:NL:RBALM:2004:AR3637

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
6 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1115 WW C1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WW-uitkering wegens ontbreken E301-formulier en fraude door werkgever in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 6 juli 2004 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, A, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiser had in 2001 gewerkt bij X GmbH in Duitsland en had op 14 maart 2002 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Verweerder had deze aanvraag afgewezen op 18 november 2002, omdat eiser geen E301-formulier kon overleggen, dat door het Duitse Arbeitsamt afgegeven dient te worden. Eiser stelde dat hij meerdere pogingen had ondernomen om dit formulier te verkrijgen, maar dat dit niet was gelukt, onder andere omdat de directeur van X was verdwenen en het bedrijfsgebouw was afgebrand.

De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte het ontbreken van het E301-formulier aan eiser had tegengeworpen. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende zorgvuldigheid had betracht bij de afwijzing van de WW-aanvraag, aangezien eiser niet in staat was om het formulier te verkrijgen door de fraude gepleegd door zijn werkgever. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser, die op € 1306,60 werden vastgesteld. Tevens werd het griffiegeld van € 29 vergoed aan eiser. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat de omvang van de schade nog niet vaststond.

De rechtbank benadrukte dat, gezien de omstandigheden, de Nederlandse wetgeving van toepassing was op de werkloosheid van eiser, aangezien hij als grensarbeider was aangemerkt. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 02/1115 WW C1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. J.A.H. Theunissen te Deventer
en
De raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gevestigd te Amsterdam, kantoor Hengelo, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 18 november 2002.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Eiser is in 2001 werkzaam geweest bij X GmbH (verder: X) te Y in Duitsland.
Eiser heeft op 14 maart 2002 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (verder: WW) aangevraagd.
Verweerder heeft hierop gereageerd bij besluit d.d. 9 april 2002 en bij brief d.d. 22 april 2002, waarbij de aanvraag van eiser is afgewezen.
Bij brieven d.dis. 26 april 2002 heeft eiser tegen beide brieven van verweerder bezwaar gemaakt. Eiser heeft de gronden van zijn bezwaar bij brief van 17 juni 2002 nader aangevuld.
Op 6 augustus 2002 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het proces-verbaal van de hoorzitting bevindt zich bij de stukken.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser bij beslissing van 18 november 2002 ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij overwogen dat niet kan worden bepaald of eiser verzekerd was ingevolge WW, omdat hij geen door het Arbeitsamt in Duitsland af te geven formulier E301 aan verweerder heeft overgelegd.
Bij beroepschrift d.d. 24 december 2002 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van verweerder van 18 november 2002.
Bij verweerschrift d.d. 3 februari 2003 heeft verweerder op het beroepschrift van eiser gereageerd.
Hierbij heeft verweerder aangegeven dat de brief van verweerder van 22 april 2002 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb).
Bij brief van 9 oktober 2003 heeft verweerder een rapport met betrekking tot werkgeversfraude door X GmbH in het geding gebracht.
Het beroep is behandeld ter openbare zittingen van de rechtbank op 11 september 2003, 6 april 2004 en 13 mei 2004, waar eiser in persoon is verschenen, op de eerste zitting bijgestaan door J.A.H. Theunissen en op de overige zittingen door C.J.M. Ruiters, voornoemd, terwijl verweerder zich op de eerste zitting heeft doen vertegenwoordigen door J.G.T. Hanterink en op de laatste zitting door J. Liesting.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van verweerder van 18 november 2002 in rechte in stand kan blijven.
Met zijn besluit van 18 november 2002 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen zijn besluiten van 9 april 2002 en 22 april 2002 ongegrond verklaard. In zijn verweerschrift d.d.
3 februari 2003 heeft verweerder zijn standpunt dat zijn brief van 22 april 2002 moet worden gezien als een besluit in de zin van de Awb, verlaten.
De rechtbank is van oordeel dat de brief van 22 april 2002 slechts een herhaling inhoudt van het reeds in het besluit van 9 april 2002 van verweerder ingenomen standpunt dat de aanvraag van eiser moet worden afgewezen omdat er geen beëindiging van het dienstverband zou zijn. Om die reden kan de brief van 22 april 2002 niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb en had verweerder eisers bezwaar tegen het besluit van 22 april 2002 niet ongegrond, maar niet-ontvankelijk dienen te verklaren. In zoverre is het beroep van eiser gegrond.
Artikel 67 lid 2 EG-Verordening 1408/71 luidt, voor zover hier van belang als volgt:
Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkering afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van arbeid, houdt, voor zover nodig, rekening met de krachtens de wettelijke regeling van elke andere Lid-Staat als werknemer vervulde tijdvakken van verzekering of van arbeid alsof het tijdvakken van arbeid waren welke krachtens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling waren vervuld.
Artikel 71 lid 1 sub a onder ii EG-Verordening 1408/71 luidt, voor zover hier van belang als volgt:
de volledig werkloze grensarbeider heeft recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, alsof die wettelijke regeling tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden op hem van toepassing was geweest; deze uitkering wordt door en voor rekening van het orgaan van de woonplaats verleend.
Artikel 80 lid 1 EG-Verordening 574/72 luidt, voor zover hier van belang als volgt:
Om in aanmerking te komen voor toepassing van artikel 67, lid 1, 2 of4, van de verordening, is de belanghebbende verplicht aan het bevoegde orgaan een verklaring over te leggen waarin de tijdvakken van verzekering of van arbeid als werknemer zijn vermeld, die zijn vervuld krachtens de wettelijke regeling waaraan hij tevoren en laatstelijk onderworpen is geweest, alsmede alle aanvullende inlichtingen die zijn vereist bij de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling.
Artikel 81 lid 1 EG-Verordening 574/72 luidt, voor zover hier van belang als volgt:
Voor de berekening van de uitkeringen die ten laste komen van een in artikel 86, lid 1van de verordening bedoeld orgaan indien de belanghebbende zijn laatste werkzaamheden niet gedurende ten minste vier weken heeft uitgeoefend op het grondgebied van de Lid-Staat waar zich dit orgaan bevindt, is hij verplicht aan het orgaan een verklaring over te leggen, die de aard vermeldt van de laatstelijk door hem op het grondgebied van de andere Lid-Staat verrichte werkzaamheden die gedurende ten minste vier weken werden uitgeoefend, alsmede de bedrijfstak waarin deze werkzaamheden werden uitgeoefend.
De verklaring als bedoeld in artikel 80 lid 1 EG-Verordening 574/72 wordt door het verweerder aangeduid met de term E301-formulier.
Ter zitting van 13 mei 2004 heeft verweerder gesteld dat eiser laatstelijk voor X in Duitsland werkzaam was als planner en niet als internationaal chauffeur. Dit is door eiser niet betwist, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan.
Aangezien eiser planner was, in Nederland woonde en in Duitsland werkte is hij door verweerder terecht aangemerkt als grensarbeider. In verband daarmee is EG-Verordening 1408/71 op eiser van toepassing. Gelet op het bepaalde in artikel 71, lid 1, onderdeel a, sub ii EG-Verordening 1408/71 is met betrekking tot eisers werkloosheid de Nederlandse wetgeving van toepassing.
Blijkens het bestreden besluit d.d. 18 november 2002 heeft verweerder de WW-aanvraag van eiser afgewezen, omdat verweerder van eiser geen E301-formulier, dat door het Duitse Arbeitsamt afgegeven dient te worden, heeft ontvangen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het daardoor voor haar onmogelijk is om vast te stellen of eiser verzekerd was ingevolgde de WW en aldus als werknemer in de zin van de WW is te beschouwen.
Eiser heeft gesteld dat de bedrijfsactiviteiten van X zijn gestaakt, de directeur van X met de noorderzon is verdwenen en dat het bedrijfsgebouw van X in Y (Duitsland) is afgebrand. Voorts heeft eiser gesteld dat hij in Duitsland bij het Arbeitsamt meerdere malen heeft getracht een ingevuld E301-formulier te verkrijgen, maar dat dit niet is gelukt. Deze feiten zijn door verweerder niet betwist, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan. Verweerder stelt in zijn brief d.d. 9 oktober 2003 dat uit het voormelde frauderapport blijkt dat door X in Duitsland voor haar werknemers geen premies in het kader van de sociale zekerheid zijn betaald. In diezelfde brief stelt verweerder voorts, zakelijk weergegeven, dat het in verband daarmee niet zinvol is dat verweerder, nu eiser daarin niet is geslaagd, bij het Arbeitsamt afgifte van een E301-formulier zal vragen. De rechtbank trekt daaruit de conclusie dat verweerder toegeeft dat in verband met het feit dat X geen premies heeft betaald, het ook voor eiser onmogelijk is om het door verweerder gewenste ingevulde E301-formulier aan verweerder te verstrekken.
Verweerder heeft het feit dat eiser bij X werkzaam is geweest niet betwist. Eiser heeft op zijn naam gestelde salarisstroken van X in het geding gebracht met betrekking tot de periode maart tot en met juli 2001 en van augustus tot en met december 2001.
Nu vaststaat dat eiser bij X werkzaam is geweest en voorts dat, in verband met de door X gepleegde fraude, onmogelijk is om een ingevuld E301-formulier te verkrijgen heeft verweerder het ontbreken van dat formulier ten onrechte aan eiser tegengeworpen en heeft hij ten onrechte op die grond geweigerd eiser voor een uitkering ingevolge de WW in aanmerking te brengen.
Onder die omstandigheden moet van verweerders beslissing, voor zover gebaseerd op het ontbreken van het E301-formulier, gezegd worden dat zij niet met voldoende zorgvuldigheid is voorbereid en tot stand gekomen en deswege voor vernietiging in aanmerking komt.
Eiser heeft verzocht om schadevergoeding. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek om schadevergoeding niet kan worden toegewezen, aangezien de (omvang van de) schade thans nog niet vaststaat en mede afhangt van de inhoud van het nieuwe besluit dat door verweerder moet worden genomen.
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde de kosten van rechtsbijstand ad Eur 1.288,-- en de reiskosten voor het verschijnen ter zitting ad Eur 18,60.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op Eur 1306,60, te betalen aan eiser;
- verstaat dat verweerder aan eiser het griffiegeld ad Eur 29,-- vergoedt.
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2004 door
mr. A.A.J. Lemain, in tegenwoordigheid van J.Wenniger, griffier.
Afschrift verzonden op
mtl