RECHTBANK ALMELO
Voorzieningenrechter
Registratienummer: 04 / 409 WWB AG1 V
UITSPRAAK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8:84 AWB
[verzoeker 1 en 2], beide wonende te [woonplaats], verzoekers,
gemachtigde: mr. J.A.A. Rupert, werkzaam bij Advocatenkantoor Annelinda Rupert te Haaksbergen,
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede, verweerder.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Besluit van verweerder van 26 maart 2004.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Verzoekers ontvingen een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Awb), thans Wet Werk en Bijstand (WWB), naar de norm voor een echtpaar. Naar aanleiding van een heronderzoek is door de sociale recherche een bijzonder onderzoek ingesteld, waaruit volgens verweerder is gebleken dat verzoekers inkomsten hebben genoten uit de verkoop van antieke meubelen, inkoop en verkoop van oud ijzer en inkoop en verkoop van meubelen en deze inkomsten niet hebben gemeld. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de uitkering van verzoekers met ingang van 1 maart 2004 beëindigd omdat verzoekers geen gevolg hebben gegeven aan oproepen om inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de voortzetting van de uitkering.
Bij bezwaarschrift van 16 april 2004 hebben verzoekers tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij verzoekschrift van 4 mei 2004 is aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende te bepalen dat aan verzoekers een uitkering wordt verstrekt op grond van de Awb totdat op het ingediende bezwaarschrift is beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 24 mei 2004, waar [verzoeker 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. K.J. Koenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door G. Visser en H.J. Basker.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, door de indiener van het bezwaarschrift aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd.
Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Voorzover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt uitgesproken dat tevens het onderwerp van de bezwarenprocedure raakt, heeft dit oordeel een voorlopig karakter.
Gelet hierop dient in het dit geding de vraag te worden beantwoord of onverwijlde spoed vereist dat het besluit van 26 maart 2004, inhoudende de beëindiging van de uitkering van verzoekers op grond van de Awb, wordt geschorst dan wel dat anderszins een voorlopige voorziening wordt getroffen. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Met ingang van 1 januari 2004 is de WWB in werking getreden en is de Abw ingetrokken. Gelet op artikel 2, aanhef en onder a, van het Inwerkingtredingsbesluit Wet werk en bijstand en Invoeringswet Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 386) in combinatie met het gegeven dat de in artikel 2, eerste lid, van de Invoeringsregeling WWB (Stcrt. 2003, 203) bedoelde verordeningen nog niet tot stand zijn gekomen, stelt de voorzieningenrechter vast dat ter zake van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting artikel 65 van de Abw in de gemeente Enschede nog van kracht is. Dit artikel is overigens, op de in artikel 17, eerste lid, van de WWB opgenomen informatieplicht omtrent de arbeidsinschakeling na, gelijkluidend aan de in artikel 17, eerste lid, van de WWB vastgelegde algemene inlichtingenplicht.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw doet de belanghebbende aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald.
Ingevolge artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB kan, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, het college een dergelijk besluit herzien of intrekken, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB (inlichtingenplicht) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. De voorzieningenrechter leest in plaats van artikel 17, eerste lid, van de WWB artikel 65, eerste lid, van de Awb. Nergens blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit dat de wetgever voornemens is geweest in de overgangsrechtelijke fase een andere wetsituatie te creëren en zo de uitkeringsgerechtigden (tijdelijk) te ontheffen van de informatieverplichting, temeer nu de betreffende bepalingen omtrent de inlichtingenplicht voor zover relevant gelijkluidend zijn. Het betreft kennelijk een omissie in het overgangsrecht en derhalve een fout van de wetgever. Een redelijke wetstoepassing noopt dan ook tot voormelde aanpak.
Verzoekers menen dat zij aan de verplichting tot het verstrekken van inlichtingen hebben voldaan, zodat de beëindiging van de uitkering opgeschort dient te worden. Aangezien verzoekers al in meerdere procedures jegens verweerder verwikkeld zijn en al meerdere malen dezelfde informatie hebben moeten verstrekken, menen verzoekers dat zij weldegelijk de volledige informatie hebben verstrekt.
Verweerder stelt dat uit de verklaringen van verzoekers blijkt dat zij inkomsten hebben genoten gedurende de hier relevante periode. Verzoekers hebben nagelaten hun inlichtingenplicht na te komen en zijn in verzuim gebleven om dit te herstellen. Het recht op bijstand kan daarom niet door verweerder worden vastgesteld. De uitkering is dan ook terecht beëindigd, aldus verweerder.
In dit geding dient de voorzieningenrechter te beoordelen of het bezwaar van verzoekers tegen de beëindiging van haar uitkering met terugwerkende kracht kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter komt uit de verklaringen van verzoekers en het onderzoek door de sociale recherche op voldoende wijze naar voren dat verzoekers inkomsten hebben gehad. Door van de door hun verrichtte werkzaamheden en daaruit ontvangen inkomsten geen melding te doen aan verweerder, hebben verzoekers in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 65, eerste lid, van de Awb. In verband met het vorenstaande kan verweerder niet vaststellen of en in hoeverre verzoekers nog verkeerden in de omstandigheden als bedoeld in artikel 11 van de WWB en derhalve recht hadden op een uitkering. Verweerder was daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd verzoekers uitkering op grond van artikel 54 van de WWB in te trekken. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat het niet nakomen door verzoekers van hun inlichtingenplicht niet verwijtbaar is. Dat verzoekers hebben nagelaten om een administratie te voeren, komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geheel voor hun rekening. Evenmin is gebleken van overige omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om af te zien van bovengenoemde bevoegdheid gebruik te maken.
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo,
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2004
door mr. M.L.J. Koopmans in tegenwoordigheid van mr. H. Mol, griffier.