ECLI:NL:RBALM:2004:AQ8924

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
31 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03 / 944 BELEI N1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hernieuwd subsidieverzoek van Stichting Burger Comité afgewezen op onjuiste gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 31 augustus 2004 uitspraak gedaan in het geschil tussen Stichting Burger Comité Hof en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hof van Twente. De zaak betreft een hernieuwd subsidieverzoek van de Stichting Burger Comité, dat eerder was afgewezen door de gemeente. De rechtbank oordeelde dat de gemeente ten onrechte het hernieuwde verzoek had afgewezen, omdat er sinds 22 oktober 2002 nieuw gebleken feiten en omstandigheden waren die een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag vereisten. De rechtbank stelde vast dat er zowel een toetsingskader als een dekking voor subsidie aanwezig was, wat de gemeente niet had erkend. De rechtbank kon echter geen uitspraak doen over de toewijzing van de gevraagde subsidie zelf, maar droeg de gemeente op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de gemeente in de proceskosten van eiseres, die op EUR 4,50 werden vastgesteld. Tevens werd bepaald dat de gemeente het griffierecht van EUR 232,-- aan eiseres diende te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het erkennen van nieuw gebleken feiten in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor een inhoudelijke beoordeling van subsidieaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 03 / 944 BELEI N1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
Stichting Burger Comité Hof, wonende te Delden, eiseres,
en
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hof van Twente, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 15 september 2003.
2. Het verloop van de procedure
Bij besluit van 28 januari 2003 (verzonden 3 februari 2003) heeft verweerder op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het hernieuwde verzoek van eiseres om haar als bijdrage in de kosten subsidie toe te kennen van EUR 0,10 per inwoner van de gemeente Hof van Twente afgewezen.
Bij brief van 25 februari 2003 heeft eiseres een bezwaarschrift tegen dit besluit ingediend. Op 15 april 2003 heeft eiseres haar bezwaren tijdens een hoorzitting nader toegelicht. De commissie voor bezwaarschriften heeft verweerder op 15 april 2003 geadviseerd om de bezwaren gegrond te verklaren. In afwijking van het advies van de commissie heeft verweerder bij besluit van 16 september 2003 de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van 28 januari 2003 gehandhaafd.
Blijkens het op 22 oktober 2003 ingediende beroepschrift kan eiseres zich niet met dit besluit verenigen. Verweerder heeft op 21 november 2003 een verweerschrift in het geding gebracht.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 12 augustus 2004, waar eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door H. van der Mark, ambtenaar van verweerders gemeente.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van 15 september 2003, waarbij de bezwaren van eiseres ongegrond zijn verklaard en het besluit van 28 januari 2003 is gehandhaafd, in rechte in stand kan blijven.
Wettelijk kader
Artikel 4:6 van de Awb luidt als volgt:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Verloop van zaak
Eiseres heeft al eerder, namelijk 8 maart 2002, aan verweerder een verzoek gedaan haar een subsidie toe te kennen voor het voeren van actie. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 28 juni 2002. Als motivering gaf verweerder dat in de gemeente geen toetsingskader is bepaald voor de beoogde activiteiten en dit toetsingskader ook niet zal worden gemaakt. Bovendien heeft de raad van de gemeente geen financiële middelen beschikbaar gesteld voor subsidiëring van de beoogde activiteiten.
Aan het onderhavige geschil ligt een aanvraag van eiseres ten gronde van 5 december 2002. Deze herhaalde aanvraag vermeldt dat de argumenten tot afwijzing van de eerdere subsidieaanvraag zijn achterhaald. door een raadsbesluit van 22 oktober 2002 over de plattelandstichting.
In dit raadsbesluit van 22 oktober 2002 heeft de raad beslist de kosten van de oprichting van een plattelandstichting tot een bedrag van EUR 1.500,-- aan deze stichting te vergoeden uit de post “Onvoorzien”. Deze plattelandstichting kan zich volgens het raadsvoorstel buigen over ontwikkelingsproblemen en kansen verbonden aan het proces van plattelandsvernieuwing, de moeilijkheden in de landbouwsector, de veranderende vraag naar kwaliteiten in het buitengebied op terrein van zorg, toerisme, landschap, wonen enzovoorts. Een breed gedragen bezinning op de economie en sociale structuur van het buitengebied is noodzakelijk. Volgens dit voorstel behoort tot de ambities van het gemeentebestuur het in samenspraak met maatschappelijke organisaties vorm geven aan het Hof van Twente van morgen.
Verweerder heeft vervolgens bij primair besluit van 3 februari 2003 de subsidieaanvraag op basis van artikel 4:6 van de Awb afgewezen, omdat er volgens verweerder geen sprake is van nieuwe feiten ten opzichte van de argumentatie die hij aan de eerdere afwijzing van de subsidieaanvraag ten grondslag legde. De oprichting van de plattelandstichting is volgens verweerder namelijk op diens initiatief gebeurd en heeft tot doel om structuur te brengen in de communicatie tussen (belangen-)organisaties onderling alsook gezamenlijk met de gemeente.
In haar bezwaarschrift van 25 februari 2003 stelt eiseres dat het argument van verweerder, dat de oprichting van de plattelandstichting op diens initiatief is gebeurd, niet relevant is. De allocatie van gemeenschapsgelden is volgens eiseres niet aan initiatieven van de gemeente gebonden. Door toekenning van subsidie aan de plattelandstichting is volgens eiseres een nieuw feit ontstaan, waardoor de argumentatie van de afwijzing van 2 juli 2002 is achterhaald.
De commissie bezwaarschriften is blijkens haar advies van 15 april 2003 van oordeel dat er wel sprake is van een nieuw feit, namelijk dat verweerder na de afwijzing van de subsidieaanvraag van eiseres wel subsidie aan de plattelandstichting heeft toegekend. Hieruit kan volgens de commissie geen andere conclusie worden getrokken dan dat er blijkbaar, in tegenstelling tot hetgeen verweerder stelt, wel een gemeentelijk beleidskader is om subsidieaanvragen aan te toetsen. Verweerder had de afwijzing volgens de commissie derhalve niet op artikel 4:6 van de Awb mogen baseren. Dit klemt volgens de commissie des te meer nu beide stichtingen, gelet op de in hun (concept-)statuten neergelegde doelstellingen, vergelijkbare rechtspersonen zijn. Verweerder zal de hernieuwde subsidieaanvraag volgens de commissie dan ook alsnog inhoudelijk dienen te toetsen. Vervolgens is de commissie van mening dat er gelet op de doelstellingen van eiseres en de plattelandstichting sprake is van min of meer vergelijkbare rechtspersonen. Het enkele feit dat een van de stichtingen door de gemeente wordt gefinancierd is naar de mening van de commissie voldoende om ook de aanvraag van eiseres serieus in behandeling te nemen. Om die reden kan volgens de commissie geen toepassing worden gegeven aan artikel 4:6 Awb.
In de bestreden beslissing op bezwaar is verweerder van het advies van de bezwaarschriftencommissie afgeweken. Verweerder heeft namelijk beoordeeld of de besluitvorming met betrekking tot de plattelandstichting wel een relevant feit is en of er in juridisch opzicht wel een vergelijkbare subsidierelatie bestaat. De commissie is volgens verweerder ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat de gemeente zelf initiatiefnemer is geweest voor de oprichting van de plattelandstichting. Daarnaast is de commissie volgens verweerder voorbij gegaan aan het feit dat er een duidelijke civielrechtelijke relatie is tussen de gemeente en de plattelandstichting. Binnen deze relatie heeft de gemeente een bedrag van EUR 1.500,00 gevoteerd ten laste van de post “Onvoorzien” ten behoeve van de startkosten van deze stichting. Daarbij is volgens verweerder geen toetsingskader gehanteerd in de vorm van een subsidieregeling of een subsidieverordening en is er in die zin ook geen sprake van een gemeentelijk beleidskader waaraan getoetst is. In die zin is er ook geen sprake geweest van een bestuursrechtelijk relevante subsidieaanvraag van de plattelandstichting. Op basis hiervan is verweerder tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en is de aanvraag van eiseres op basis van artikel 4:6 Awb afgewezen.
Overwegingen van de rechtbank
Uit de stukken en de toelichting ter zitting concludeert de rechtbank dat de plattelandstichting en eiseres vergelijkbare doelstellingen hebben. Beide behartigen als externe stichting bij de gemeente het belang van de bescherming en ontwikkeling van het leefmilieu in delen van de gemeente. Verder is de rechtbank gebleken dat de bijdrage aan de plattelandstichting is aan te merken als een subsidie. Verweerder heeft enerzijds niet duidelijk kunnen maken welke civielrechtelijke schuld met de betaling van het toegekende bedrag zou zijn voldaan. Anderzijds heeft hij ter zitting van de commissie voor de bezwaarschriften en van de rechtbank erkend dat het gaat om subsidie. Voor deze subsidie was geld in begroting geld beschikbaar in de post “Onvoorzien”.
De rechtbank is dan ook met eiseres van oordeel dat sinds 22 oktober 2002 kennelijk zowel een toetsingskader als een dekking voor subsidie aanwezig is. Dit zijn nieuw gebleken feiten en omstandigheden die eiseres in haar herhaalde aanvraag van 5 december 2002 heeft vermeld. Verweerder had daarom deze aanvraag niet met toepassing van artikel 4:6 van de Awb mogen afwijzen.
Dit betekent dat verweerder een nieuw en wel inhoudelijk besluit zal moeten nemen op de aanvraag van eiseres. Anders dan eiseres in haar beroepschrift veronderstelt, kan de rechtbank geen uitspraak doen over de toewijzing van de gevraagde subsidie. In deze zaak is slechts in geschil of verweerder terecht gebruik heeft gemaakt van artikel 4:6 van de Awb.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep. Eiseres heeft de door haar gestelde proceskosten niet nader gespecificeerd, zodat de rechtbank slechts reiskosten zal toekennen.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 4,50 door de gemeente Hof van Twente te betalen aan eiseres;
- verstaat dat de gemeente Hof van Twente aan eiseres het griffierecht ad EUR 232,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op
door mr. M.E. van Wees, in tegenwoordigheid van A.E.M. Lever, griffier.