ECLI:NL:RBALM:2004:AQ6895

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
30 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03 / 948 BELEI AQ1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering huursubsidie na te hoge uitkering door Cadans

In deze zaak gaat het om de terugvordering van huursubsidie door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (verweerder) na een wijziging van de huursubsidie op basis van nieuwe informatie. Eiseres, A, had in 1996 een te hoge uitkering ontvangen van de uitkeringsinstelling Cadans, wat leidde tot een onjuist vastgesteld belastbaar inkomen. De verweerder heeft de huursubsidie voor de periode van 1 juli 1996 tot en met 30 juni 1997 gewijzigd van f. 2.340,-- naar f. 300,-- en het teveel betaalde bedrag van f. 2.040,-- teruggevorderd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de vraag te beantwoorden of het besluit van 15 september 2003 van verweerder in stand kan blijven. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de fout van Cadans, die haar niet tijdig op de hoogte heeft gesteld van de terug te betalen uitkering. De rechtbank overweegt dat de verweerder bevoegd was om de huursubsidie te herzien op basis van artikel 10, vijfde lid, van de Wet individuele huursubsidie (Wih), omdat het inkomen van eiseres meer dan 15% hoger was dan het inkomen waarop de oorspronkelijke beslissing was gebaseerd.

De rechtbank oordeelt dat de beslissing van verweerder om de huursubsidie te herzien en het teveel betaalde terug te vorderen rechtmatig was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar handhaaft de rechtsgevolgen van dit besluit, omdat de Minister de beslissingen uitdrukkelijk voor haar rekening neemt. Eiseres wordt in de proceskosten veroordeeld en het griffierecht wordt vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 30 juli 2004 door mr. W.M.B. Elferink, in tegenwoordigheid van A.E.M. Lever, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 03 / 948 BELEI AQ1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A, wonende te B, eiseres,
en
De Minister van VROM, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 15 september 2003.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Verweerder heeft bij besluit van 11 april 2000 de beslissing huursubsidie 1996/1997 gewijzigd naar aanleiding van bij hem bekend geworden nieuwe informatie. Verweerder heeft daarbij de bij besluit van 28 januari 1997 voor de periode 1 juli 1996 tot en met 30 juni 1997 toegekende subsidie ad f. 2.340,-- gewijzigd in f. 300,-- en het teveel betaalde subsidie, naar de mening van verweerder een bedrag van f. 2.040,-- teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft eiseres op 19 mei 2000 een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 31 juli 2001 de brief van eiseres van 19 mei 2000 opgevat als een verzoek om een uitzondering te maken op de wet – en regelgeving en dit verzoek afgewezen. Verweerder heeft eiseres daarbij gewezen op de mogelijkheid tegen dit besluit bij hem een bezwaarschrift in te dienen. Tegen dit besluit heeft eiseres op 25 augustus 2001 een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft op 15 september 2003 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres op 21 oktober 2003 beroep ingesteld. Verweerder heeft op 21 november 2003 een verweerschrift ingediend.
Op 3 juni 2004 heeft verweerder in aanvulling op het verweerschrift onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna ABRvS) van 25 februari 2004, nummer 200303658/1 de rechtbank bericht dat de ondermandaatregeling krachtens welke het bestreden besluit is genomen als niet verbindend moet worden beschouwd.
In dit verband heeft verweerder een brief overgelegd van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 1 juni 2004 waarin de minister verklaart dat, indien in een gerechtelijke procedure met betrekking tot de in onderhavige zaak genomen beslissingen de bevoegdheid om de beslissingen te nemen in het geding is, de minister die beslissingen uitdrukkelijk voor haar rekening neemt. De minister verzoekt de rechtbank om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat de rechtsgevolgen van de beslissingen in stand blijven in het geval dat de rechtbank van oordeel is dat de beslissingen onbevoegd genomen zijn. Hierop heeft eiseres op 17 juni 2004 de rechtbank verzocht de voor-gedekt-verklaring niet-ontvankelijk te verklaren.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 28 juni 2004, waar eiseres is verschenen, terwijl verweerder niet is verschenen.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van 15 september 2003 in rechte in stand kan blijven.
Eiseres is van mening dat het besluit onjuist is omdat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een fout van Cadans, de uitkeringsinstelling, die haar over het jaar 1996 een te hoge uitkering heeft verstrekt. Eiseres kon het teveel betaalde niet in 1996 terugbetalen omdat Cadans haar niet tijdig in kennis heeft gesteld wat ze terug moest betalen. Verweerder heeft hiermee geen rekening gehouden waardoor eiseres over het jaar 1996 een hoger belastbaar inkomen verkreeg met als gevolg een nadere vaststelling van het huursubsidiebedrag van f. 300,-- in plaats van f. 2.340,--. Er is echter naar de mening van eiseres sprake van een administratieve oorzaak die een hoger belastbaar inkomen veroorzaakt als gevolg waarvan verweerder wel rekening moet houden met de ten onrechte verstrekte uitkering.
Verweerder is van mening dat hij geen rekening hoeft te houden met de ten onrechte verstrekte uitkering. De draagkracht van eiseres is in het jaar 1996 toegenomen. Zij heeft het bedrag in 1996 niet terugbetaald. Er is geen reden voor verweerder om de hardheidsclausule toe te passen. Eiseres had overigens kunnen weten dat het bedrag door Cadans ten onrechte was betaald.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 8:1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Ingevolge artikel 7:1 Awb dient degene aan wie het recht is toegekend een beroep in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wet individuele huursubsidie (Wih), wordt - voor zover hier van belang - voor de bepaling van de hoogte van de bijdrage in aanmerking genomen het inkomen over het aan 1 juli voorafgaande kalenderjaar van de huurder.
Ingevolge artikel 10, vijfde lid, van de Wih kan de huursubsidie nader worden vastgesteld met inachtneming van het totale inkomen over het op 1 juli lopende kalenderjaar, indien naderhand blijkt dat het totale inkomen over het op 1 juli lopende kalenderjaar feitelijk een wijziging te zien geeft van tenminste 15 procent ten opzichte van het totale inkomen over het aan 1 juli voorafgaande kalenderjaar.
Ingevolge artikel 22 van de Wih wordt - voor zover hier van belang - in de gevallen, waarin omtrent de verstrekking van de bijdrage is beslist met in aanmerking neming van gegevens, die afwijken van de gegevens die ingevolge deze wet in aanmerking moeten worden genomen, omtrent verstrekking van een bijdrage niet later nader beslist dan vijf jaren na afloop van het tijdvak, waarvoor de bijdrage is verstrekt.
Op grond van artikel 24 van de Wih kan verweerder in de gevallen, waarin het voor de huurder tot een bijzondere hardheid zou leiden:
a. indien hij ten gevolge van de in artikel 2, derde lid, opgenomen bepaling omtrent beter passende andere woonruimte, de in artikel 3 of in artikel 16, tweede volzin, opgenomen leeftijdsgrens of de in artikel 17, eerste lid, opgenomen bepaling omtrent een handicap geen bijdrage verkrijgt;
b. indien een wijziging van omstandigheden binnen een tijdvak, als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, eerst gedurende het daarop volgende tijdvak tot een wijziging van de ingevolge de overige bepalingen van deze wet in aanmerking te nemen gegevens zou kunnen leiden;
c. indien zijn inkomen ingevolge artikel 10, eerste lid, wordt vermeerderd met het inkomen van een of meer bepaalde personen;
d. indien bepaalde bestanddelen van zijn inkomen ingevolge artikel 10, eerste lid, in verband met artikel 1, eerste lid, onder d, en achtste lid, voor de toepassing van de desbetreffende huursubsidietabel mede in aanmerking worden genomen, van die bepalingen afwijken.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag naar de bevoegdheid van verweerder. In de hiervoor door verweerder in het aanvullend verweerschrift genoemde uitspraak van de ABRvS heeft de ABRvS geoordeeld dat de Regeling ondermandaat DGVH zich niet verdraagt met de daaraan op grond van artikel 10:5 van de Awb te stellen eisen en dat deze regeling derhalve onverbindend is. Aangezien de bestreden beslissing in de onderhavige zaak eveneens gebaseerd is op de Regeling ondermandaat DGVH is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet de bestreden beslissing onbevoegd is genomen.
Blijkens de brief van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 1 juni 2004 neemt de Minister de beslissingen, die in onderhavige zaak zijn genomen, uitdrukkelijk voor haar rekening. Daarbij verzoekt de Minister de rechtbank om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen in stand blijven.
De rechtbank honoreert dit verzoek. Daartoe acht zij van belang dat de in mandaat genomen beslissing is genomen door een ambtenaar, die werkzaam was onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan, dat de jurisprudentie op grond waarvan de onbevoegdheid in mandaat te beslissen nog niet bij het bestuursorgaan bekend kon zijn op het moment dat de beslissing genomen werd en dat vernietiging van de beslissing zou leiden tot een ernstige vertraging van een toch al lang lopende procedure terwijl het bestuursorgaan (de Minister) uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven de beslissingen voor haar rekening te nemen.
Het vorenstaande houdt in dat de rechtbank vanwege de onbevoegdheid zal overgaan tot vernietiging van het besluit, echter met instandhouding van de rechtsgevolgen van de beslissing.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag naar het karakter van het bestreden besluit. De beslissing van verweerder van 11 april 2000, waarin op basis van het gewijzigde inkomen de huursubsidie nader is bepaald op f. 300,-- en vervolgens van eiseres is teruggevorderd een bedrag van f. 2.040,-- moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Wih. De brief van eiseres van 19 mei 2000 dient te worden aangemerkt als een daartegen - tijdig - ingediend bezwaarschrift.
Verweerder heeft deze brief echter aangemerkt als een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule en heeft op 31 juli 2001 een beslissing omtrent toepassing van de hardheidsclausule genomen. Op dat moment heeft verweerder derhalve niet inhoudelijk beslist op het bezwaarschrift van eiseres. Vervolgens heeft verweerder bij het bestreden besluit beslist op zowel het bezwaarschrift van eiseres, gericht tegen de primaire beslissing van 11 april 2000 als op het bezwaarschrift van eiseres, gericht tegen het eveneens primaire besluit van 31 juli 2001. Het bestreden besluit is derhalve aan te merken als een besluit op het bezwaar tegen het besluit als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Wih én als een besluit op het bezwaar tegen het besluit als bedoeld in artikel 24 van de Wih.
Verweerder heeft bij besluit van 28 januari 1997 een bedrag aan huursubsidie van f. 2.340,-- toegekend over de periode 1 juli 1996 tot en met 30 juni 1997. Daarbij is verweerder uitgegaan van een inkomen over 1996 van f. 24.553,--. Vast staat dat eiseres in 1996 een inkomen heeft gehad van f. 29.101,--. Aangezien dit inkomen meer dan 15% hoger is dan het inkomen waarvan verweerder is uitgegaan is verweerder bevoegd toepassing te geven aan artikel 10, vijfde lid, van de Wih en mocht verweerder dus op grond van dat artikel de huursubsidie nader vaststellen.
Verweerder voert een beleid op grond waarvan slechts in uitzonderingssituaties bepaalde gedeelten van het inkomen buiten beschouwing worden gelaten. Een van deze uitzonderingssituaties is de situatie waarin de inkomsten door administratieve oorzaken een hoger belastbaar inkomen hebben veroorzaakt. Aangezien een nadere vaststelling als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Wih eerst plaatsvindt wanneer het feitelijk inkomen meer dan 15% hoger ligt dan het inkomen waarvan bij de besluitvorming omtrent de huursubsidie werd uitgegaan, is het beleid van verweerder om slechts incidenteel inkomen buiten beschouwing te laten naar het oordeel van de rechtbank redelijk.
Eiseres voert ook geen gronden aan gericht tegen de redelijkheid van het beleid maar stelt dat in haar geval dit uitzonderingsbeleid van toepassing is omdat het ten onrechte teveel betalen aan een uitkering door Cadans moet worden aangemerkt als inkomsten die door administratieve oorzaken een hoger belastbaar inkomen hebben veroorzaakt. Verweerder meent - naar het oordeel van de rechtbank terecht - dat de redenering van eiseres niet opgaat omdat er geen sprake is van een door een administratieve oorzaak onjuist vastgesteld belastbaar inkomen maar door een juist vastgesteld belastbaar inkomen dat ten opzichte van andere jaren sterk verhoogd is door een fout van Cadans. De rechtbank overweegt daarbij dat eiseres het inkomen in dat jaar ook daadwerkelijk genoten heeft zodat verweerder de bijdrage terecht nader heeft vastgesteld. Dat eiseres als gevolg van het handelen van Cadans mogelijk in een slechtere positie is gebracht kan niet op verweerder worden afgewenteld.
Het beroep is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de bevoegdheid van verweerder gegrond, gelet op hetgeen daarna is overwogen, bepaalt de rechtbank dat de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing in stand blijven.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 8,--, door de Staat te betalen aan eiseres;
- verstaat dat de Staat aan eiseres het griffierecht ad EUR 31,00 vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2004 door mr. W.M.B. Elferink, in tegenwoordigheid van A.E.M. Lever, griffier.
Afschrift verzonden op
AW