ECLI:NL:RBALM:2004:AQ6857

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
12 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
169483 EJ VERZ 04 – 1082
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk ouderlijk gezag afgewezen wegens slechte verstandhouding tussen ouders

In deze zaak heeft de kantonrechter te Almelo op 12 juli 2004 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de man, die gezamenlijk met de vrouw het ouderlijk gezag over hun minderjarige kind [X] wenste te verkrijgen. De man, vertegenwoordigd door mr. E.G. Blankestijn, en de vrouw, vertegenwoordigd door mevrouw mr. J. Hofstede, hebben beiden hun standpunten toegelicht tijdens de mondelinge behandeling op 5 juli 2004. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd het verzoek af te wijzen, gezien de slechte verstandhouding tussen de ouders. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de ouders al enige tijd uit elkaar zijn en dat er geen goede communicatie tussen hen bestaat. De vader heeft het kind erkend voor de geboorte en er zijn al eerder procedures gevoerd over kinderalimentatie en omgangsregelingen. De kantonrechter heeft overwogen dat artikel 1:252 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek niet verenigbaar is met artikel 8 van het EVRM, waardoor de man ontvankelijk is in zijn verzoek. Echter, gezien de langdurige slechte verstandhouding tussen de ouders, is het verzoek om gezamenlijk ouderlijk gezag afgewezen. De kantonrechter heeft bepaald dat de vrouw de man op de hoogte moet houden van belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot het kind, en dat de man recht heeft op informatie van de school van [X].

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
sector kanton * locatie Almelo
Zaaknummer 169483 EJ VERZ 04 – 1082
Beschikking 12 juli 2004 (jho)
Beschikking
van de kantonrechter te Almelo in de rechtbank Almelo in de zaak van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, hierna ook wel de vader en de man te noemen,
gemachtigde mr E.G. Blankestijn, advocaat en procureur te Almelo
en
[naam gerekestreerde],
wonende te [woonplaats],
gerekestreerde, hierna ook wel de moeder en de vrouw te noemen,
gemachtigde mevrouw mr J. Hofstede, advocaat en procureur te Almelo,
ouders van de minderjarige [X], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
Het verloop van de procedure
1.
Op 28 mei 2004 is ingekomen een verzoekschrift met bijlagen van de man.
2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juli 2004. Een verzoek van de (gemachtigde van de) vrouw tot uitstel is overeenkomstig de wens van de (gemachtigde van de) vader afgewezen.
Ter terechtzitting met gesloten deuren op 5 juli 2004 zijn de vader zonder zijn gemachtigde en de gemachtigde van de moeder verschenen. Zij hebben de wederzijdse standpunten nader mondeling toegelicht. Mr Hofstede heeft namens de vrouw verweer gevoerd tegen het verzochte. Haar aanhoudingsverzoek is afgewezen. De visie van de Raad is verwoord door mevrouw Jongman.
3.
Het van de behandeling opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken. Die stukken gelden als hier ingelast en herhaald.
4.
De beschikking is uiteindelijk op vandaag bepaald.
De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing
1.
Het staat vast dat partijen gedurende enkele jaren een relatie met elkaar hebben gehad. Daaruit is op [geboortedatum] voormelde minderjarige met roepnaam [X] geboren. De vader heeft het kind voor de geboorte reeds met instemming van de moeder erkend. Gekozen is voor de familienaam van de vader. Er zijn na het einde van de relatie (in 2000) procedures tussen de ouders gevoerd om kinderalimentatie en een omgangsregeling vastgesteld te krijgen. De vastgestelde omgangsregeling wordt in de praktijk uitgevoerd sinds januari 2004.
2.
De man verzoekt onder verwijzing naar recente beslissingen van verschillende rechters in feitelijke aanleg hem gezamenlijk met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over [X]. De vrouw verweert zich tegen het verzoek op de in het proces-verbaal nader omschreven gronden. De Raad was ter zitting aanvankelijk van mening dat een verzoek als het onderhavige bij gebreke van een wettelijke grondslag niet zou kunnen worden toegewezen; gezamenlijk ouderlijk gezag bij niet-gehuwden en nooit gehuwd geweest zijnden zou slechts door een griffiershandeling op verzoek van beide ouders gevestigd kunnen worden. Na het aanhoren van de wederzijdse standpunten heeft de Raad geadviseerd het verzoek bij gebreke van een goede verstandhouding tussen de ouders af te wijzen.
3.
Met de man en met collega-rechters in Leeuwarden en Zutphen, wier beslissingen in het geding zijn gebracht, is de kantonrechter van oordeel dat de bepaling van artikel 1:252 van het Burgerlijk Wetboek niet verenigbaar is met de een ieder bindende bepaling van artikel 8 van het EVRM, voorzover 252 lid 1 van het BW aan de niet gezagdragende ouder feitelijk de mogelijkheid onthoudt om zich tot een rechter te wenden met een verzoek tot vaststelling van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Op grond van het bepaalde in artikel 94 van de Grondwet behoort artikel 1:252 lid 1 van het BW mitsdien buiten toepassing te blijven en kan de man derhalve wel in zijn verzoek worden ontvangen. Zoals ook voor wel gehuwd geweest zijnden inmiddels in beslissingen van rechters in feitelijke aanleg is bepaald dat de niet-gezagsouder zich zelfstandig tot de rechter kan wenden met het verzoek gezamenlijk ouderlijk gezag vast te stellen; een gezamenlijk gelijkluidend verzoek van beide ouders is in die gevallen niet langer voorwaarde voor ontvankelijkheid.
4.
Hoofdregel is dat beide ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over een kind en dat slechts tot eenhoofdig ouderlijk gezag wordt beslist indien het belang van het kind dat met zich brengt. In dit geval doet zich de situatie voor waarin van aanvang af sprake is van eenhoofdig ouderlijk gezag en dat moet worden beoordeeld of gezamenlijk ouderlijk gezag meer in het belang van [X] is dan het eenhoofdig ouderlijk gezag van moeder. De toets is mitsdien hier naar het oordeel van de kantonrechter een wat andere in de zin van zwaardere dan die welke aangelegd dient te worden bij een situatie waarin van gezamenlijk ouderlijk gezag reeds sprake was. Voor die laatste situatie heeft de Hoge Raad bij herhaling aangegeven dat slechts tot eenhoofdig ouderlijk gezag zou moeten worden besloten indien het kind, verkort en zakelijk weergegeven, bekneld en vermangeld zou raken in de strijd tussen de ouders en er geen uitzicht bestaat dat die situatie op afzienbare termijn beter wordt.
5.
De door de vader aan het verzoek ten grondslag gelegde redenen zijn in beginsel valide. Het is begrijpelijk dat hij zoveel als mogelijk is betrokken wenst te worden bij alles wat met [X] te maken heeft. De door moeder aan haar verweer ten grondslag gelegde redenen zijn dat echter evenzeer. De ouders zijn al drie of vier jaar uit elkaar. Als gezin hebben zij slechts korte tijd bij elkaar gewoond. Aannemelijk is dat van goed onderling overleg tussen de ouders al geruime tijd geen sprake is. Moeder stelt dat en vader beaamt het, zij het dat beiden een verschillende mening hebben over de vraag wie daaraan debet is.
5.
Alimentatie en omgang moesten in procedures bevochten worden. De vrouw ervaart het dat met de man geen discussie mogelijk is: hij neemt een standpunt in en daar valt niet van af te wijken. De man heeft niet weersproken dat hij geweigerd heeft aan de vrouw mede te delen waar hij met [X] tijdens vakantie zou gaan verblijven als hij over een paspoort van het kind zou kunnen beschikken. De vrouw wil om die reden aan de man geen paspoort van het kind verstrekken.
6.
In een situatie als de onderhavige, waarin het gezag bij een van de ouders berust, dient een wijziging een verbetering voor het kind te betekenen. Pas dan kan worden aangenomen dat die wijziging in het belang van het kind is. Ook al is niet direct aannemelijk dat [X] bij gezamenlijk ouderlijk gezag bekneld en vermangeld zou worden in de door de Hoge Raad bedoelde zin, staat in het onderhavige geval de al geruime tijd durende slechte en twisterige verstandhouding tussen de ouders aan het vestigen van dubbel gezag in de weg. Medezeggenschap van vader over allerhande zaken zal de strijd in stand houden of verergeren en daar is het kind niet bij gebaat.
7.
Vader heeft nog aangegeven in het bijzonder prijs te stellen op gezamenlijk ouderlijk gezag omdat hij aldus in geval van calamiteit aan de zijde van moeder niet veroordeeld is tot overleg of gevecht met de familie of kennissen van moeder. Voor zover vader doelt op langdurige of definitieve afwezigheid van moeder zijn er andere wegen dan de door hem voorgestane of de door hem gevreesde om in dat geval de voor het kind meest gunstige beslissing omtrent woonplek te nemen. Bij een goed verlopende omgangsregeling zal zijn positie alsdan niet zomaar weggepoetst kunnen worden.
8.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de stelling van de gemachtigde van moeder, inhoudende dat zij vader van alle belangrijke ontwikkelingen op de hoogte houdt en dat het vader vrij staat om bij de school van [X] informatie in te winnen over de dochter. Zij mag aan die toezegging gehouden worden.
De beslissing
Wijst af het verzoek van de man om hem samen met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige [X].
Verstaat dat de vrouw de man periodiek op de hoogte houdt van alle belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot dit kind onder meer op het gebied van gezondheid, school en sociaal leven en voorts dat het de man vrijstaat om zich bij de school van [X] te laten informeren omtrent haar vorderingen.
Deze beschikking is gegeven door mr J.H. Olthof, kantonrechter te Almelo in de rechtbank Almelo, en is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2004 in tegenwoordigheid van mr A.M. Witkop, griffier.