ECLI:NL:RBALM:2004:AP8660

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
17 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04 / 728 WW44 AQ1 V
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Converteren van aanvraag lichte bouwvergunning naar reguliere bouwvergunning vereist nieuwe aanvraag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo op 17 augustus 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwvergunning. De vergunninghouder, aangeduid als X, had op 12 maart 2004 een verzoek ingediend voor een reguliere bouwvergunning om zijn garage en carport te vergroten. De gemeente Hellendoorn, verweerder in deze zaak, heeft op 23 juli 2004 een besluit genomen waarin vrijstelling werd verleend voor het bouwen van de garage en carport, maar dit besluit werd door de vergunninghouder bestreden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag voor een lichte bouwvergunning niet voldeed aan de wettelijke eisen, aangezien het bouwplan een oppervlakte van 75 m² had, wat boven de toegestane 50 m² voor een lichte bouwvergunning ligt. Hierdoor was de vergunninghouder verplicht om een reguliere bouwvergunning aan te vragen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de gemeente zich ten onrechte bevoegd heeft geacht om een lichte bouwvergunning te verlenen en dat de vergunninghouder een nieuwe aanvraag voor een reguliere bouwvergunning moet indienen. De rechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van 23 juli 2004 geschorst totdat op het bezwaarschrift van de vergunninghouder is beslist. De gemeente is ook veroordeeld tot het vergoeden van de reiskosten en het griffierecht aan de vergunninghouder. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van de juiste type bouwaanvraag en de noodzaak voor de gemeente om de juiste procedures te volgen bij het verlenen van bouwvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Voorzieningenrechter
Registratienummer: 04 / 728 WW44 AQ1 V
UITSPRAAK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8:84 AWB
in het geschil tussen:
A, wonende te B, verzoeker,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hellendoorn, verweerder.
Derde-belanghebbende: X, vergunninghouder.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Besluit van verweerder d.d. 23 juli 2004.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Op 12 maart 2004 heeft X (hierna: vergunninghouder) verweerder verzocht hem een reguliere bouwvergunning te verlenen voor het vergroten van de garage/berging en het verhogen van de carport op het perceel […] 4 te B (hierna: het perceel). Bij brief van 8 april 2004 heeft verweerder vergunninghouder meegedeeld dat volstaan kan worden met een aanvraag om lichte bouwvergunning. Vergunninghouder is in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag te wijzigen in een aanvraag om lichte bouwvergunning. Vergunninghouder heeft van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt.
Het voornemen tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) heeft met ingang van 21 april 2004 gedurende vier weken voor een ieder ter inzage gelegen. Hierbij is de gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Bij brief van 23 april 2004 heeft verzoeker een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 23 juli 2004 (het primaire, tevens het bestreden besluit) heeft verweerder, onder ongegrondverklaring van de in de zienswijze vervatte bezwaren, vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid van de WRO en lichte bouwvergunning verleend voor het gevraagde bouwplan op het perceel.
Bij brief van 24 juli 2004 heeft verzoeker, mede ondertekend door zijn echtgenote, tegen voornoemd besluit een bezwaarschrift ingediend.
Bij verzoekschrift van 26 juli 2004 is aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, zonder hierbij aan te geven wat met het verzoek wordt beoogd.
Bij brief van 2 augustus 2004 heeft verweerder, onder toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken, een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 12 augustus 2004, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door G.H. Toonk, ambtenaar in dienst van verweerders gemeente. Vergunninghouder is in persoon verschenen.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, door de indiener van het bezwaarschrift aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd. Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt uitgesproken dat tevens het onderwerp van de bezwarenprocedure raakt, heeft dit oordeel een voorlopig karakter.
Gelet hierop dient in het onderhavige geding de vraag te worden beantwoord of onverwijlde spoed vereist dat het besluit van 23 juli 2003, inhoudende het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO en lichte bouwvergunning voor het vergroten van de garage/berging en het verhogen van de carport op het perceel, wordt geschorst dan wel dat anderszins een voorlopige voorziening wordt getroffen. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Wettelijk kader
Artikel 40, eerste lid, van de Woningwet bepaalt dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Artikel 44, eerste lid, van de Woningwet bepaalt dat de reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien:
a. het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2 en 120;
b. het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening, of zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, aan de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, of
e. voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt, voor zover van belang, dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald voor welke categorieën van gevallen geen reguliere bouwvergunning is vereist, doch kan worden volstaan met een lichte bouwvergunning.
De genoemde algemene maatregel van bestuur betreft het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb).
Artikel 2, aanhef en onder b, van het Bblb bepaalt dat, behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 4, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet wordt aangemerkt: het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag of een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, dat of die strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1°. gebouwd op:
a) (...), of
b) (...), en
c) indien de bruto-oppervlakte van het bijgebouw of de overkapping meer is dan 10 m²: meer dan 1 m van het naburige erf,
2°. (...),
3°. (...),
4°. (...), en
5°. (...).
Artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bblb bepaalt dat een lichte bouwvergunning is vereist voor het bouwen van een in de aanhef van een geletterd onderdeel van artikel 2 bedoeld bouwwerk dat niet voldoet aan de in dat onderdeel gegeven kenmerken, met dien verstande dat van het bouwwerk, bedoeld in de aanhef van onderdeel b:
1°. de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, minder is dan 5 m, en
2°. de bruto-oppervlakte minder is dan 50 m².
Artikel 44, derde lid, van de Woningwet artikel bepaalt dat op de lichte bouwvergunning het eerste lid van overeenkomstige toepassing is, met dien verstande dat:
a. onderdeel a van dat lid slechts van toepassing is voor zover de voorschriften die in dat onderdeel zijn bedoeld, betrekking hebben op constructieve veiligheid,
en
b. onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de voorschriften die in dat onderdeel zijn bedoeld, van stedenbouwkundige aard zijn.
Overwegingen van de voorzieningenrechter
Alvorens het geschil inhoudelijk kan worden beoordeeld, zal de voorzieningenrechter ambtshalve bezien of verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht om in casu een lichte bouwvergunning te verlenen.
Het bouwplan betreft het verhogen van een bestaande carport tot 2,80 meter, het verhogen van een bestaande garage tot 2,80 meter en het uitbreiden van deze garage. De voorzieningenrechter onderschrijft verweerders standpunt dat de carport, die onder de vigeur van een voorloper van de huidige Woningwet vergunningvrij is opgericht, door deze verhoging en gelet op de oppervlakte (meer dan 10 m2) en de situering op de erfgrens, niet langer vergunningvrij is.
Hierdoor is de ophoging van de carport bouwvergunningplichtig. Dit betekent dat de oppervlakte van deze carport meegenomen dient te worden bij de beantwoording van de vraag of voor het bouwplan volstaan kan worden met een lichte bouwvergunning dan wel dat een reguliere bouwvergunning is vereist.
Voorts dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter de oppervlakte van de reeds bestaande garage betrokken te worden bij de beantwoording van de vraag of voor het bouwplan een lichte dan wel een reguliere bouwvergunning vereist is. Immers, de reeds bestaande garage wordt gewijzigd/verhoogd. Het totale bouwplan heeft aldus een oppervlakte van 75 m2 (carport: 20 m2, garage: 29,89 m2 en uitbreiding garage: 25,19 m2).
Gelet op de bewoordingen van artikel 2, aanhef en onder b, van het Bblb juncto artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bblb, dient een bouwplan, wil er sprake zijn van een licht-bouwvergunningplichtige activiteit, een maximale oppervlakte te hebben van 50 m2. Aangezien in casu het bouwplan een oppervlakte heeft van 75 m2, kan niet volstaan worden met een lichte bouwvergunning.
Gelet op vorenstaande heeft vergunninghouder ten onrechte de bouwaanvraag ingediend als aanvraag ten behoeve van een lichte bouwvergunning en heeft verweerder ten onrechte een lichte bouwvergunning verleend.
Het is de vraag of verweerder in zijn besluit op bezwaar alsnog een reguliere bouwvergunning kan verlenen. Daartoe zou het in ieder geval noodzakelijk zijn dat de bouwaanvraag wordt aangepast. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het bestuursorgaan gerechtigd en in bepaalde gevallen zelfs verplicht om de aanvrager in de gelegenheid te stellen de aanvraag zodanig te wijzigen of aan te vullen dat geconstateerde beletselen voor het verlenen van een bouwvergunning zijn weggenomen. Daarbij zal het moeten gaan om wijzigingen van ondergeschikte aard. In de Woningwet is geen regeling getroffen voor het converteren van een aanvraag om een lichte bouwvergunning naar een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning. Evenmin is een regeling getroffen voor conversie van een lichte bouwvergunning in een reguliere bouwvergunning. De geschiedenis van de totstandkoming van de Woningwet biedt evenmin uitsluitsel. Nu de kwalificatie van een aanvraag als licht of regulier relevant is voor de wettelijke beslistermijn en voor toetsingsmodaliteiten van de aanvraag kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gesproken over wijzigingen van ondergeschikte aard. Verweerder heeft ter zitting al aangegeven dat hij van mening is dat een nieuwe bouwaanvraag moet worden ingediend.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de gevraagde voorziening dient te worden toegewezen. Los daarvan en ter voorlichting van partijen merkt de voorzieningenrechter nog het volgende op.
Verweerder voert een beleid voor de gevallen waaronder op grond van artikel 19, derde lid, WRO vrijstelling wordt verleend. Dit beleid is vastgelegd in de “Beleidsnotitie artikel 19 lid 3”. Blijkens het gestelde onder 1 van deze notitie is de beleidslijn als volgt ingeval het niet om een karakteristieke woning gaat:
“bepaal het gebied “te bebouwen erven” door een lijn te trekken 3 meter achter de voorgevel. Ook daar waar perceelsgrenzen aan openbaar gebied grenzen, dient de zijgevel recht te worden doorgetrokken. Indien de achterperceelgrens aan openbaar gebied grenst dan wordt hier een afstand van 3 meter aangehouden.”
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat deze beleidsregel opgeld doet in die gevallen waarin de bouwaanvraag in dit opzicht afwijkt van het bestemmingsplan. Wanneer de afwijking van het bestemmingsplan betrekking heeft op een ander onderdeel van de bouwaanvraag (zoals in casu de totale oppervlakte) dan wordt vorenstaande beleidsregel niet gehanteerd. De voorzieningenrechter heeft uit de beleidsregel niet kunnen opmaken of deze ook is bedoeld op de wijze zoals die ter zitting door verweerder is uitgelegd. In de verdere besluitvorming kan verweerder dit punt nader motiveren.
Resumerend oordeelt de voorzieningenrechter voorshands dat verweerder in bezwaar het bestreden besluit dient te herroepen. Aangezien de verleende vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO - gelet op de bewoordingen van artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet - geacht wordt deel uit te maken van het besluit tot verlening van de bouwvergunning, kan het vrijstellingsbesluit niet zelfstandig in stand worden gelaten. Dit betekent dat het gehele besluit van 23 juli 2004 moet worden herroepen in bezwaar. Verweerder dient, in bezwaar beslissend op de aanvraag van 12 maart 2004, vergunninghouder mee te delen dat niet kan worden volstaan met een lichte bouwvergunning maar dat een reguliere bouwvergunning is vereist. Indien vergunninghouder het bouwplan wenst te realiseren, zal hij hiertoe een (nieuwe) aanvraag om reguliere bouwvergunning tot verweerder moeten richten. Verweerder zal wederom de vrijstellingsprocedure voor het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO moeten doorlopen en een nieuw primair besluit moeten nemen.
Aangezien het bestreden besluit in bezwaar niet in stand kan worden gelaten, ziet de voorzieningenrechter aanleiding dit besluit te schorsen totdat verweerder op het bezwaarschrift van verzoeker heeft beslist. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal dan ook worden toegewezen.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het besluit van 23 juli 2004 totdat op het bezwaarschrift van verzoeker is beslist;
- verstaat dat de gemeente Hellendoorn aan verzoeker de reiskosten, zijnde EUR 4,10 alsmede het griffierecht ad EUR 136,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op
door mr. W.M.B. Elferink in tegenwoordigheid van A.E.M. Lever, griffier.
Afschrift verzonden op 23 juli 2004
nb