ECLI:NL:RBALM:2004:AP2906

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
21 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03 / 672 NABW A1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand na gedwongen verhuizing van camping

In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser voor bijzondere bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) voor de kosten van verhuizing na een gedwongen verhuizing van een camping. Eiser had op 28 oktober 2002 bijzondere bijstand aangevraagd, maar zijn aanvraag werd op 6 december 2002 afgewezen door verweerder, die stelde dat de kosten niet als bijzonder noodzakelijke kosten werden aangemerkt. Eiser ging in beroep tegen het besluit van verweerder van 16 juni 2003, waarin het bezwaarschrift ongegrond werd verklaard. De rechtbank diende te beoordelen of dit besluit in stand kon blijven.

De rechtbank oordeelde dat de noodzaak van de verhuizing was veroorzaakt door het gedrag van eiser zelf. Verweerder had in eerste instantie gesteld dat eiser een lening bij de gemeentelijke kredietbank had moeten aanvragen, maar dit standpunt was later verlaten. De rechtbank concludeerde dat de kosten van verhuizing in beginsel uit de bijstandsuitkering moesten worden voldaan, tenzij er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden. Eiser had echter geen bewijs geleverd dat zijn situatie uitzonderlijk was.

De rechtbank oordeelde dat het besluit van verweerder niet in stand kon blijven vanwege gebrekkige motivering. Verweerder werd veroordeeld om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser, die op EUR 644,-- werden vastgesteld. Tevens diende verweerder het griffierecht van EUR 31,-- aan eiser te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 juni 2004.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 03 / 672 NABW A1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. M.A. Schuring, advocaat te Wierden,
en
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 16 juni 2003.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Op 28 oktober 2002 heeft eiser bijzondere bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) aangevraagd voor de kosten van verhuizing.
Bij besluit van 6 december 2002 heeft verweerder besloten eisers aanvraag af te wijzen omdat genoemde kosten in de zin van de Abw in eisers situatie niet als bijzonder noodzakelijke kosten worden aangemerkt, maar behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.
Tegen dit besluit heeft eiser op 17 januari 2003, aangevuld bij schrijven van 20 februari 2003, een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 16 juni 2003 heeft verweerder besloten, onder aanvulling van motivering, het bezwaarschrift van eiser ongegrond te verklaren.
Blijkens het beroepschrift van 22 juli 2003 kan eiser zich met dit besluit niet verenigen.
Verweerder heeft op 15 december 2003 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 11 mei 2004, waar eiser is verschenen bij zijn gemachtigde voornoemd, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door J. Koopman.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van verweerder van 16 juni 2003, waarbij het bezwaarschrift van eiser ongegrond is verklaard, in rechte in stand kan blijven.
Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt verweerder zich op het standpunt dat de aanvraag van eiser om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand wegens de kosten van verhuizing, afgewezen dient te worden omdat de noodzaak van de verhuizing is veroorzaakt door eisers eigen gedrag. Het door verweerder in eerste instantie eveneens ingenomen standpunt dat eiser een lening bij de gemeentelijk kredietbank had dienen aan te vragen hetgeen als voorliggende voorziening is aan te merken, heeft verweerder thans verlaten, zodat dit punt geen nadere beoordeling behoeft.
De beslissing op bezwaar dateert van vóór inwerkingtreding van de Wet Werk en Bijstand (WWB) op 1 januari 2004, zodat de bepalingen van de Abw zoals die destijds golden, van toepassing zijn op het onderhavige geschil.
Op grond van artikel 6 van de Abw wordt onder bijzondere bijstand verstaan de bijstand die wordt verstrekt indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaat.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Abw heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Abw weigeren burgemeester en wethouders de bijstand tijdelijk geheel of gedeeltelijk, indien, onder meer, de belanghebbende blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.
Krachtens artikel 39, eerste lid van de Abw heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand, voorzover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet uit de bijstandsnorm en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
Bij de beoordeling van de vraag of aanleiding bestaat om bijzondere bijstand te verstrekken voert verweerder het beleid dat de met een verhuizing verband houdende kosten -waaronder begrepen verhuis- en herinrichtingskosten- in beginsel behoren te worden voldaan uit de bijstandsuitkering, hetzij door middel van reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf.
Onder gespreide betaling achteraf wordt tevens de situatie begrepen waarin de betrokkene een geldlening kan afsluiten bij de gemeentelijke kredietbank. Alleen in bijzondere omstandigheden kan bijstand worden verleend, mits sprake is van een noodzakelijke verhuizing. Van bijzondere omstandigheden kan worden gesproken, als een verhuizing dermate noodzakelijk is dat uitstel hiervan uitgesloten is.
Eiser is van mening dat de vraag of de noodzakelijkheid aan hem is te wijten niet relevant is, omdat in artikel 39 van de Abw staat vermeld dat iemand recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijk kosten van bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm. Door verweerder is inmiddels geconcludeerd dat de verhuizing noodzakelijk was. Aangezien aan alle vereisten voor het toekennen van bijzondere bijstand is voldaan, dient deze naar de mening van eiser dan ook verstrekt te worden. Eiser is voorts van mening dat het rapport van de DMO van 15 november 2002 eenzijdig en onzorgvuldig is opgesteld. DMO heeft enkel contact opgenomen met de campingbeheerder en aan de hand van verklaringen van deze campingbeheerder en een verzameling krantenartikelen conclusies getrokken. Er is nimmer om een toelichting van eiser verzocht.
Verweerder meent dat uit de gedingstukken niet anders geconcludeerd kan worden dan dat de verhuizing aan eiser zelf te wijten is. Niet is gebleken, ook gelet op al het verzamelde materiaal, dat de rapporteur een geheel andere lezing van het verhaal van eiser in haar rapport zou hebben opgenomen. De stelling van eiser dat hij zich altijd aan de voorschriften van de camping heeft gehouden en dat de brief van de campingbeheerder alleen bedoeld zou zijn om hem in een kwaad daglicht te stellen, wordt door het aanwezige materiaal genoegzaam tegengesproken en het oordeel dat het onderzoek van de DMO en de daarop gebaseerde rapportages onzorgvuldig zouden zijn, kan volgens verweerder geen stand houden. De vraag of de noodzakelijkheid van de verhuizing aan eiser te wijten is, is wel degelijk van groot belang. Het feit dat eiser door zijn eigen opstelling en gedragingen een situatie heeft gecreëerd waarin verhuizing feitelijk gezien onvermijdelijk en daardoor noodzakelijk werd, komt voor zijn eigen rekening en risico. Eiser heeft zichzelf namelijk welbewust in bijstandsbehoevende omstandigheden gebracht door zijn eigen gedrag en opstelling. Vorenstaande kan naar het oordeel van verweerder dan ook niet worden afgewenteld op de Abw. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Gelet op het van de zijde van verweerder terzake uitgevoerde onderzoek waarbij onder meer diverse verklaringen van direct betrokkenen zijn verzameld, alsmede eerdere schriftelijke waarschuwingen van de campingbeheerder aan eiser in verband met ongewenst gedrag van eiser, is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat de noodzaak van de verhuizing veroorzaakt is door eisers opstelling en gedrag. Hierbij heeft de rechtbank eveneens in aanmerking genomen dat van de zijde van eiser slechts zijn eigen verklaring voorhanden is en geen verklaringen van derden zijn ingebracht die de door eiser geschetste gang van zaken ondersteunen.
De rechtbank kan verweerder derhalve volgen in het door hem ingenomen standpunt dat de noodzaak van de verhuizing te wijten is aan eisers opstelling en gedrag.
In de beslissing op bezwaar wordt verwezen naar het advies van de Commissie voor Bezwaar en Beroep van 2 juni 2003 waarin de verwijtbaarheid van eisers gedrag met betrekking tot de noodzaak van de verhuizing besproken wordt; een verwijzing naar artikel 14, van de Abw vindt echter niet plaats.
Weliswaar is in bovengenoemd advies van de Commissie de tekst van artikel 14, eerste lid, van de Abw aangehaald, doch hier is niet naar verwezen in de conclusie van de Commissie. Evenmin is aangegeven hoe de weigering van bijzondere bijstand past binnen het wettelijk kader. Dit klemt te meer nu in artikel 14, van de Abw voorzien is in een belangafweging, waarbij het ingevolge de tekst van het eerste lid niet langer mogelijk is om wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, bijstand blijvend geheel te weigeren. De rechtbank wijst hierbij op jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep van onder meer 18 november 2003, gepubliceerd in USZ 2004, 35.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het besluit wegens een gebrekkige motivering niet in stand kan blijven. Verweerder dient, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en zich daarbij te beraden in hoeverre een gehele weigering van bijzondere bijstand een passende maatregel is in de zin van artikel 14, van de Awb.
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde de kosten van rechtsbijstand ad. EUR 644,--.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 644,-- door verweerder te betalen aan de griffier;
- verstaat dat verweerder aan eiser het griffierecht ad EUR 31,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2004
door mr. A.M.S. Kuipers, in tegenwoordigheid van J. Wenniger, griffier.
Afschrift verzonden op
AW