ECLI:NL:RBALM:2004:AP1861

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
18 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
08/002018-02
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Inden
  • mr. Van der Veer
  • mr. Bloebaum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van valsheid in geschrifte en verduistering in dienstbetrekking door een mental coach

In deze zaak heeft de rechtbank Almelo op 18 juni 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende een periode van tien jaar als mental coach werkzaam was voor een verzekeringsconcern. De verdachte was betrokken bij het opleiden van pas afgestudeerde bedrijfseconomen en organiseerde diverse activiteiten voor het concern. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte en verduistering in dienstbetrekking. De verdachte heeft valse facturen opgemaakt en deze gebruikt om geldbedragen van het verzekeringsconcern te verduisteren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften en dat hij zich wederrechtelijk geld heeft toegeëigend dat toebehoorde aan het verzekeringsconcern. De verdediging voerde aan dat de behandeling van de zaak niet onpartijdig was, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de verdachte. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte in nauwe samenwerking met zijn medeverdachte heeft gehandeld en dat hij het vertrouwen dat in hem was gesteld, in ernstige mate heeft geschonden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Almelo, waarbij de rechtbank de bewezenverklaring heeft gebaseerd op de inhoud van de bewijsstukken en het onderzoek ter terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 2018/02
STRAFVONNIS
Uitspraak: 18 juni 2004
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1952,
wonende te [woonplaats], [adres].
.
terechtstaande -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting- terzake dat:
[telastelegging]
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en/of namens verdachte gevoerd;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat niet kan worden gesproken van een onpartijdige behandeling van de rechtszaak tegen zijn cliënt, omdat in het vonnis van de medeverdachte de rechtbank al een gemotiveerd oordeel zou hebben gegeven over de betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde feiten. Dit is in strijd met artikel 6 lid 1 van het EVRM. De raadsman heeft verzocht de zaak terug te verwijzen naar een andere strafkamer van deze rechtbank.
De rechtbank overweegt hieromtrent.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Een rechter spreekt immers in de nieuwe zaak recht op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting en doet onderzoek los van de resultaten van het onderzoek ter terechtzitting tegen medeverdachten. De rechter is in de zaak tegen de ene verdachte op geen enkele wijze gebonden aan de resultaten van het onderzoek ter terechtzitting tegen een andere verdachte. In de onderhavige zaak is het niet anders. Daaraan doet niet af dat in het vonnis tegen de medeverdachte is gesproken over de mededader in de bewezenverklaring en bijzondere overweging, omdat dit het resultaat is van een geheel ander onderzoek tegen een ander gevoerd. De verdachte heeft in zijn eigen zaak alle gelegenheid gehad de tegen hem ingebrachte verwijten te bespreken en eventueel aan te vechten.
De rechtbank ziet dan ook geen grond in deze zaak te concluderen tot een schending van artikel 6 lid 1 EVRM.
De rechtbank is door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen, waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1 primair en sub 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode 27 februari 1997 tot en met 4 februari 2002, in de gemeenten Den Haag en Amersfoort en Huizen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van na te noemen valse of vervalste geschriften - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften echt en onvervalst en die geschriften opzettelijk heeft afgeleverd en voor handen heeft gehad, terwijl hij wist dat die geschriften bestemd waren voor zodanig gebruik:
a. in de periode 1 augustus 2000 tot en met 31 december 2000, facturen/declaraties van [naam1] groep aan [verzekeringsconcern] Nederland N.V., betrekking hebbend op “contract [naam2]”; en
b. in de periode 27 februari 1997 tot en met 3 augustus 1998 facturen/declaraties van [naam1] groep aan [verzekeringsconcern] Nederland N.V., betrekking hebbend op “[NAAM3]” onderscheidenlijk “[NAAM4]” en in de periode 1 juli 1997 tot en met 10 mei 1999 facturen van Management Adviesgroep [naam5] aan [verzekeringsconcern] Nederland N.V., betrekking hebbend op “[NAAM4]” en
c. in de periode 9 februari 1998 tot en met 31 juli 2000 facturen van [naam5] Management & Adviesgroep betrekking hebbend op “project [naam6]” onderscheidenlijk “[NAAM7]” en in de periode 10 december 1998 tot en met 30 augustus 2000 facturen van [naam1] groep aan [verzekeringsconcern] Nederland N.V. betrekking hebbend op “[naam6]” onderscheidenlijk “[naam8]groep” onderscheidenlijk “[NAAM7]” onderscheidenlijk “[naam9]” en in de periode 4 oktober 1999 tot en met 20 november 2000 facturen van [NAAM10] Groep aan [verzekeringsconcern] Nederland N.V. betrekking hebbend op “project [naam6]” onderscheidenlijk “project [NAAM7]” onderscheidenlijk “project Knelpunt/[NAAM7]” en in de periode 2 februari 2000 tot en met 24 december 2001 facturen van [naam11]. aan [verzekeringsconcern] Nederland N.V. betrekking hebbend op “[naam9]” onderscheidenlijk “[NAAM7]” onderscheidenlijk “[naam12]” en in de periode 2 juli 2000 tot en met 23 oktober 2000 facturen van [naam13] Groep aan [verzekeringsconcern] Nederland N.V. betrekking hebbend op “[NAAM7]” en in de periode 10 oktober 2000 tot en met 4 februari 2002 facturen van [naam14] Advies aan [verzekeringsconcern] Nederland N.V. betrekking hebbend op “[naam15]”
bestaande dat voor handen hebben en afleveren en gebruik maken hierin dat die geschriften door hem, verdachte, aan [medeverdachte] werden toegezonden of overhandigd en vervolgens door [medeverdachte], in zijn hoedanigheid van directeur Financiën [verzekeringsconcern] Nederland N.V. ter uitbetaling werden gefiatteerd en aan medewerkers van de afdeling Financiën [verzekeringsconcern] Nederland N.V. werden ter hand gesteld voor verdere administratieve verwerking en uitbetaling en bestaande die valsheid of vervalsing telkens daarin dat die facturen/declaraties waren opgemaakt met vermelding van prestaties/diensten/afspraken die niet hadden plaatsgevonden en onder verwijzing naar projecten/prestaties/diensten ter zake waarvan [verzekeringsconcern] Nederland N.V. jegens de afzenders van die facturen/declaraties direct of indirect geen verplichtingen, van de daarin gefactureerde bedragen, was aangegaan;
2.
hij in de periode van 27 februari 1997 tot en met 4 februari 2002 in de gemeenten Den Haag en Huizen en Hengelo (O) en Enschede, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk een geldbedrag dat toebehoorde aan [verzekeringsconcern] Nederland N.V., en welk geldbedrag zijn medeverdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als Directeur Financiën [verzekeringsconcern] Nederland N.V. onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend door die geldbedragen van een bankrekening van [verzekeringsconcern] Nederland N.V over te maken naar (bank)rekeningen van een of meer aan verdachte toebehorende ondernemingen en rechtspersonen, zulks met als grondslag (nep)facturen/declaraties die hij, verdachte, met dat doel aan die medeverdachte ter beschikking had gesteld en waarop de nummers van laatstbedoelde (bank)rekeningen waren vermeld;
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het telastegelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte sub 1 primair en sub 2 primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde levert op:
wat betreft sub 1 primair, het misdrijf:
Medeplegen van "Valsheid in geschrift”,
strafbaar gesteld bij artikel 225 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd.
en wat betreft sub 2 primair, het misdrijf:
Medeplegen van "Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft",
strafbaar gesteld bij artikel 322 juncto artikel 321 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd.
De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake de feiten sub 1 primair en sub 2 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze hierna zal worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:
Verdachte is gedurende een periode van tien jaar als mental coach in opdracht van zijn mededader, onder meer betrokken geweest bij het opleiden van pas afgestudeerde bedrijfseconomen die vervolgens konden doorstromen naar een directiefunctie binnen het [verzekeringsconcern] concern. Daarnaast organiseerde verdachte allerlei andere activiteiten voor het [verzekeringsconcern] concern.
Verdachte genoot door zijn manier van werken groot vertrouwen bij de bestuurders van dit concern.
Door het plegen van de bewezen verklaarde feiten waarin verdachte een uitvoerende taak had, heeft verdachte dat vertrouwen in grove mate geschonden en zijn de belangen van [verzekeringsconcern] Nederland N.V. op grote schaal geschaad.
Niet alleen heeft hij het [verzekeringsconcern] concern voor grote geldbedragen benadeeld, maar ook kan het vertrouwen dat in deze en andere verzekeringconcerns wordt gesteld door de langdurige en omvangrijke valsheid in geschrifte en verduistering worden aangetast.
De stelling van verdachte dat hij niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor het feit dat zijn medeverdachte zijn boekje te buiten is gegaan omdat hij het niet wist en ook niet behoefde te weten kan de rechtbank niet onderschrijven.
Immers was het verdachte, in nauwe samenwerking, met zijn mededader, die de gefingeerde nota’s opstuurde. Verdachte heeft daarmee doelbewust meegewerkt aan het ingenieus ontwikkelde systeem en aan de sluwheid en vasthoudendheid waarmee werd gewerkt om veel geld binnen te halen voor weinig of geen enkele tegenprestatie.
De suggestie van verdachte ter terechtzitting dat hij deze prestaties wel kan onderbouwen, maar dat hem daarvoor meer tijd moet worden gegund onderschrijft de rechtbank evenmin. Verdachte heeft alle gelegenheid gehad en gekregen om de tegen hem ingebrachte verwijten te bespreken en aan te vechten. Verdachte heeft dit ook gedaan door op 4 januari 2004 een administratie te overleggen waaruit zijn onschuld zou moeten blijken. De stelling dat één en ander niet duidelijk is geworden komt voor rekening van verdachte zelf.
Bij het bepalen van de straf neemt de rechtbank in ogenschouw dat verdachte jarenlang in nauwe samenwerking en op geraffineerde wijze met zijn mededader heeft samengewerkt en daardoor op gelijke voet heeft geopereerd. In die zin dat hij zijn mededader gedurende die lange periode in staat stelde het door [verzekeringsconcern] in hem gestelde vertrouwen te misbruiken.
Verdachte verdient daardoor ook evenveel straf als zijn mededader.
Daarbij heeft de rechtbank, evenals bij de mededader, rekening gehouden met de zeer ingrijpende gevolgen die het ontdekken van de strafbare feiten voor verdachte heeft gehad. Verdachte’s bedrijfsactiviteiten zijn teruggelopen, zijn maatschappelijke positie is sterk aangetast en op zijn huidige en toekomstige vermogen zal waarschijnlijk zijn enorme schuld worden verhaald.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden op gelegd zoals die is geëist door de officier van justitie.
De na te melden straf is gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart bewezen, dat het sub 1 primair en sub 2 primair tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan.
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaar.
Beveelt dat de tijd, die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 primair en sub 2 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Aldus gewezen door mr. Inden, voorzitter, mr. Van der Veer en mr. Bloebaum rechters, in tegenwoordigheid van Veldhuis, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 juni 2004.