ECLI:NL:RBALM:2004:AO5983

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
15 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03 / 890 WET N1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in geschil over tegemoetkoming na vuurwerkramp Enschede

In deze zaak heeft eiser, A, een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de schade als gevolg van de vuurwerkramp die op 13 mei 2000 in Enschede heeft plaatsgevonden. De aanvraag was gebaseerd op de Regeling tegemoetkoming inboedelschades voor particulieren. In eerste instantie werd de aanvraag goedgekeurd en werd een bedrag van ƒ 15.460,25 toegekend. Echter, na een bezwaarschrift van eiser, werd bij beslissing op bezwaar van 24 december 2002 een aanvullende tegemoetkoming van ƒ 7.000,00 toegekend, maar werden de overige bezwaren ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem, die het beroep vervolgens heeft doorverwezen naar de rechtbank Almelo.

De rechtbank Almelo heeft zich in deze uitspraak moeten buigen over de vraag of de Stichting Financiële Hulpverlening Vuurwerkramp kan worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat de sector bestuursrecht alleen bevoegd is kennis te nemen van geschillen indien er sprake is van een besluit in de zin van de Awb. De rechtbank concludeert dat de stichting geen bestuursorgaan is, omdat de uitvoering van de Regeling niet wordt bekostigd met overheidsmiddelen, maar met particuliere gelden die zijn ingezameld door het Nationaal Rampenfonds. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van het geschil.

De rechtbank verklaart zich onbevoegd en verwijst de zaak naar de burgerlijke rechter, waarbij de vordering van eiser uitsluitend daar kan worden ingesteld. Tevens wordt bepaald dat de rechtspersoon van verweerder het griffierecht aan eiser dient te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Meervoudige Kamer
Registratienummer: 03/890 WET N1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A, wonende te B, eiser,
en
het bestuur van de Stichting Financiële Hulpverlening Vuurwerkramp, verweerder, in dezen vertegenwoordigd door Agentschap Laser te Diemen.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 24 december 2002, kenmerk 01.2.0358.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Eiser heeft op 31 januari 2001 op grond van de Regeling tegemoetkoming inboedelschades voor particulieren (verder te noemen: de Regeling) een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de schade ten gevolge van de vuurwerkramp die op 13 mei 2000 in Enschede heeft plaatsgevonden. Bij besluit van 15 juni 2001 heeft verweerder besloten de aanvraag goed te keuren, en de tegemoetkoming vast te stellen op ƒ 15.460,25.
Daartegen heeft eiser op 1 juni 2001 een bezwaarschrift ingediend. Bij beslissing op bezwaar van 24 december 2002 zijn de bezwaren van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard voorzover het gaat om het huurdersbelang en is in verband daarmee aan eiser aan aanvullende tegemoetkoming van ƒ 7.000,00 toegekend. Voor het overige zijn eisers bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft eiser op 3 februari 2003 beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem. Verweerder heeft op 7 mei 2003 een verweerschrift ingediend. De rechtbank Arnhem heeft het beroep op 6 oktober 2003 met toepassing van artikel 8:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter behandeling verwezen naar deze rechtbank, alwaar het op 7 oktober 2003 is ingekomen.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 2 februari 2004, waar eiser niet is verschenen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J.J.M. Kouwets, mr. I.M. Demeulenaere en M.R. Bredemeijer.
3. Overwegingen
1. De sector Bestuursrecht van de rechtbank zal slechts kennis kunnen nemen van het onderhavige geschil als eiser beroep heeft ingesteld tegen een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 8:1, eerste lid, van de Awb). Gelet op de definitie van een besluit in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb verdient in het onderhavige geval met name aandacht of verweerder kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan, zoals omschreven in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
2.1 Aangezien verweerder orgaan is van een stichting en dus niet van een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon (artikel 1:1, eerste lid, onder a, van de Awb) zal slechts sprake kunnen zijn van een bestuursorgaan als verweerder is aan te merken als een ander college, met enig openbaar gezag bekleed (artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb).
2.2 De rechtbank stelt vast dat burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede een bepalende invloed hebben gehad op de totstandkoming van de Regeling en de stichting waarvan verweerder deelt uitmaakt. Dit college heeft nog steeds een grote invloed op de uitvoering van de Regeling.
2.3 De rechtbank constateert echter tevens dat de voor de uitvoering van de Regeling benodigde gelden niet afkomstig zijn van de overheid. Zoals ter zitting is gebleken wordt de uitvoering van de Regeling bekostigd door het Nationaal Rampenfonds dat hiervoor een bedrag van in totaal ƒ 5 miljoen ter beschikking heeft gesteld. Dit bedrag is niet afkomstig van de overheid. Het gaat om geld dat het Nationaal Rampenfonds met een hulpactie heeft ingezameld via giro 777 onder met name particulieren.
2.4 Mede gelet op de geldende jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij uitvoering van de Regeling geen openbaar gezag uitoefent als hiervoor bedoeld. Er is geen sprake van de uitvoering van een taak die de overheid geheel aan zich heeft getrokken. De bemoeienis van overheidsorganen gaat niet verder dan de actieve inzet voor een goede verdeling van particuliere gelden. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 19 december 2000, AB 2001, 83 is dit echter onvoldoende, omdat de financiering van de Regeling niet geheel of nagenoeg geheel uit de algemene middelen plaatsvindt.
3 Uit hetgeen thans bekend is geworden over de uitvoering van de Regeling concludeert de rechtbank dan ook dat zij niet bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige geschil. De rechtbank komt daarmee terug op de overwegingen over haar bevoegdheid die zij, al dan niet expliciet, in eerdere uitspraken over de Regeling heeft gegeven. Een ander oordeel zou ertoe leiden dat organen zoals verweerder zelf zouden kunnen bepalen welke rechtsgang open staat voor de beslechting van geschillen waarbij zij partij zijn. Het is de rechtbank bijvoorbeeld bekend dat een uitvoeringsorgaan van een andere tegemoetkomingsregeling in het kader van de vuurwerkramp zich uitdrukkelijk op het standpunt stelt geen bestuursorgaan te zijn. Een dergelijke keuzevrijheid is in strijd met de rechtsmachtverdeling die de wetgever nadrukkelijk heeft beoogd en zou leiden tot rechtsongelijkheid.
4. De rechtbank zal zich daarom onbevoegd verklaren. Voor een verwijzing van het geding naar de civiele rol van deze rechtbank biedt de Awb geen grondslag. Wel zal de rechtbank op de voet van artikel 8:71 Awb bepalen dat de zaak wordt verwezen naar de burgerlijke rechter. De vordering van eiser kan immers uitsluitend bij die rechter worden ingesteld.
Nu eiser de dupe is geworden van de onjuiste verwijzing in het bestreden besluit naar de sector bestuursrecht zal de rechtbank bepalen dat verweerders rechtspersoon het griffierecht aan eiser dient te vergoeden.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart zich onbevoegd en bepaalt dat eiser zijn vordering uitsluitend bij de burgerlijke rechter kan instellen;
- verstaat dat de verweerders rechtspersoon aan eiser het griffierecht ad EUR 116,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op
door mr. M.E. van Wees, mr. R.J. Jue en mr. A.M.S. Kuipers in tegenwoordigheid van G. Kootstra, griffier.
Afschrift verzonden op
AW