ECLI:NL:RBALM:2004:AO5526

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
2 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03 / 388 BESLU Y1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geen bezwaar door de Eerstaanwezend Ingenieur Directeur Noordoost Nederland in het kader van bestemmingsplan en bestuursrechtelijke bevoegdheden

In deze zaak is de Rechtbank Almelo op 2 maart 2004 tot een uitspraak gekomen over de weigering van de Eerstaanwezend Ingenieur Directeur Noordoost Nederland (EID) om een verklaring van geen bezwaar te verlenen voor de vervangende nieuwbouw van een woning. De eiseres, Aannemersbedrijf A en Zn. B.V., en eiser B, woonden respectievelijk te C, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 27 maart 2003, waarbij hun bezwaarschrift niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de feiten en het verloop van de procedure uitvoerig besproken, waarbij het verzoek van eiseres om een verklaring van geen bezwaar in het kader van het bestemmingsplan “Buitengebied 1995” van de gemeente Hellendoorn centraal stond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de EID geen bestuursorgaan is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het besluit van 4 januari 2002, waarbij de EID de gevraagde verklaring van geen bezwaar heeft geweigerd, derhalve geen besluit is in de zin van de Awb. Dit betekent dat het bezwaarschrift van eisers niet-ontvankelijk verklaard kon worden. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat de EID niet beschikt over de wettelijke bevoegdheid om een verklaring van geen bezwaar te verlenen, waardoor het bestreden besluit in stand kon blijven.

De rechtbank heeft de eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep, terwijl het beroep van eiser B ongegrond werd verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een correcte toekenning van bevoegdheden binnen de bestuursrechtelijke context en de rol van de EID in het proces van het verlenen van vrijstellingen onder het bestemmingsplan. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 03 / 388 BESLU Y1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
Aannemersbedrijf A en Zn. B.V. en B, gevestigd respectievelijk wonende te C, eiseres respectievelijk eiser,
gemachtigde: ing. J. Boelm, werkzaam bij GLTO Bedrijfsadvies B.V. te Deventer,
en
de Staatssecretaris van het Ministerie van Defensie, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 27 maart 2003.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Bij brief van 13 november 2001 heeft eiseres de Eerstaanwezend Ingenieur Directeur Noordoost Nederland van verweerders ministerie (hierna: EID) verzocht om haar een verklaring van geen bezwaar, als bedoeld in artikel 18a van het bestemmingsplan “Buitengebied 1995” van de gemeente Hellendoorn (hierna: het bestemmingsplan), te verlenen ten behoeve van de vervangende nieuwbouw van de woning van eiser. De EID heeft voornoemd verzoek ter advisering voorgelegd aan de Inspecteur Ruimtelijke Ordening van het Ministerie van VROM (hierna: de Inspecteur). Bij brief van 20 december 2001, kenmerk DG 715, heeft de Inspecteur de EID geadviseerd de gevraagde verklaring van geen bezwaar niet te verlenen.
Bij brief van 4 januari 2002 (het primaire besluit) heeft de EID geweigerd de gevraagde verklaring van geen bezwaar te verlenen.
Bij fax van 31 januari 2002 is namens eiseres en eiser (hierna: eisers) een bezwaarschrift ingediend tegen de brief van de Inspecteur van 20 december 2001. Bij besluit van 1 april 2003 heeft de Inspecteur dit bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
Bij fax van eveneens 31 januari 2002 hebben eisers tegen de brief van de EID van 4 januari 2002 een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 26 april 2002 heeft de EID eisers meegedeeld dat de behandeling van dit bezwaarschrift zal worden opgeschort totdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in een vergelijkbare zaak uitspraak heeft gedaan.
Bij brief van 3 februari 2003 heeft de EID eisers meegedeeld dat hun bezwaarschrift ter advisering is voorgelegd aan de Commissie Advisering Bezwaarschriften Defensie.
Bij besluit van 27 maart 2003 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 5 mei 2003 hebben eisers tegen het besluit van 27 maart 2003 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Bij brief van 4 juni 2003 heeft verweerder, onder toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken, een verweerschrift ingediend. Bij fax van 14 januari 2004 heeft verweerder een nader stuk in het geding gebracht.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 24 februari 2004, waar eiser B in persoon is verschenen. Verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. H. Zilverberg.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van 27 maart 2003, waarbij het bezwaarschrift van eisers niet-ontvankelijk is verklaard, in rechte in stand kan blijven.
Wettelijk kader
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling (artikel; 1:3, eerste lid, van de Awb).
Artikel 1:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder bestuursorgaan wordt verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) bepaalt dat bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het plan vervatte regelen bevoegd zijn van bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat bij het plan kan worden bepaald, dat vrijstelling van bepaalde voorschriften slechts kan worden verleend mits vooraf van Gedeputeerde Staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben.
Standpunten van partijen
Eisers voeren aan dat uit de wettelijke regelingen blijkt dat verweerder het bestuursorgaan is dat bevoegd is tot het verlenen van verklaringen van geen bezwaar als in deze zaak aan de orde. Eisers voegen hieraan toe dat het primaire besluit gericht is op rechtsgevolg.
Verweerder voert aan dat hij niet beschikt over een wettelijke bevoegdheid voor het verlenen c.q. weigeren van een verklaring van geen bezwaar als in deze zaak aan de orde. Deze verklaring van geen bezwaar vindt immers niet zijn grondslag in de WRO. Verweerder is van mening dat van attributie van bevoegdheden (van de gemeenteraad naar de EID) geen sprake kan zijn omdat artikel 15 van de WRO zich hiertegen verzet. Aangezien het primaire besluit niet is genomen door een bestuursorgaan, is het besluit van 4 januari 2002 geen besluit in de zin van de Awb, zodat het hiertegen gerichte bezwaarschrift niet-ontvankelijk moest worden verklaard, aldus verweerder.
Overwegingen van de rechtbank
Partijen zijn verdeeld over de vraag of het besluit van 4 januari 2002, waarbij de EID heeft geweigerd een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van het bestemmingsplan te verlenen, een besluit in de zin van de Awb betreft. Ten aanzien hiervan merkt de rechtbank het volgende op.
Het verzoek van eiseres van 13 november 2001 is ingegeven door de wens tot vervangende nieuwbouw van de woning van eiser op het perceel […]weg [..] te C. De bestemming van dit perceel is “Agrarisch gebied” en “Veiligheidsgebied defensiedoeleinden (dubbelbestemming)” volgens het bestemmingsplan. Het perceel is gelegen binnen de op de kaart met een B aangeduide zone. Voor gronden mede aangewezen tot laatstgenoemde bestemming geldt dat de overige aan deze gronden aangewezen bestemmingen van kracht blijven, met dien verstande dat binnen de op de kaart met een B aangeduide zone geen nieuwe bebouwing is toegestaan waarbij zich regelmatig personen bevinden, zoals woningen, winkels, kantoren, fabrieken, cafés en dergelijke (artikel 18a, eerste lid, onder b, van het bestemmingsplan). Het tweede lid, onder a, van dit artikel bepaalt dat in afwijking van het in lid 1 genoemde, burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen ten behoeve van de bouw, herbouw en verbouw van agrarische bedrijfsgebouwen en bijgebouwen. Voorts kan vrijstelling worden verleend voor de bouw van een tweede bedrijfswoning of voor de verbouw van een bedrijfswoning tot gedeelde woning (artikel 18a, tweede lid, onder b, van het bestemmingsplan). Voor beide vrijstellingen geldt dat deze pas kunnen worden verleend nadat de Eerstaanwezend Ingenieur Directeur van het Ministerie van Defensie een verklaring van geen bezwaar heeft afgegeven.
Uit de bewoordingen van artikel 18a, leden 1 en 2, van het bestemmingsplan blijkt dat de verklaring van geen bezwaar van de EID geen advies aan burgemeester en wethouders is, waarvan eventueel gemotiveerd kan worden afgeweken. Uit de redactie blijkt daarentegen dat de verklaring van geen bezwaar een dwingende voorwaarde is voor burgemeester en wethouders voor het aanwenden van hun bevoegdheid tot het verlenen van binnenplanse vrijstelling waarna vervolgens een verzoek om bouwvergunning kan worden gehonoreerd. Dit betekent dat de beslissingsbevoegdheid van verweerder aangaande deze vrijstellingsbepaling is gereduceerd tot nul. Immers in feite bepaalt de EID of deze vrijstelling kan worden verleend. Een en ander betekent dat de raad van verweerders gemeente de bevoegdheid tot het verlenen van deze binnenplanse vrijstelling, welke een vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de WRO betreft, heeft opgedragen aan de EID en niet aan verweerder. Een dergelijke bevoegdheidstoekenning verdraagt zich niet met het bepaalde in artikel 15 WRO. Dit artikel bepaalt immers dat de raad een dergelijke bevoegdheid in een bestemmingsplan slechts kan opdragen aan het College van Burgemeester en Wethouders. Deze bevoegdheid kan voorts slechts nader ingeperkt worden indien de raad in het bestemmingsplan het vereiste van een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten heeft opgenomen. In een verklaring van geen bezwaar van een ander dan Gedeputeerde Staten voorziet de wet niet.
Gelet op vorenstaande is artikel 18a, tweede lid, van het bestemmingsplan, voor zover daarbij het verlenen van vrijstelling afhankelijk is gesteld van een verklaring van geen bezwaar van de EID, onverbindend wegens strijd met het bepaalde in artikel 15 van de WRO. Nu de EID niet beschikt over een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het afgeven van de gevraagde verklaring van geen bezwaar, kan de EID niet worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb. Evenmin kan de EID worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder a van de Awb.
Ze is immers geen orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld. Derhalve kan de EID geen “besluiten” in de zin van de Awb nemen.
De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht en op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat de EID geen bestuursorgaan in de zin van de Awb is, zodat de brief van de EID van 4 januari 2002 geen besluit in de zin van de Awb is. Verweerder heeft dan ook terecht het bezwaarschrift van eisers niet-ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit kan derhalve in rechte in stand worden gelaten.
Het voorgaande betekent dat het College van Burgemeester en Wethouders, bij beoordeling van een aanvraag om een bouwvergunning, niet de eis mag stellen dat een verklaring van geen bezwaar is verleend door de EID. Wel zou hij kunnen bepalen dat aan de EID advies wordt gevraagd. De overige bepalingen van het bestemmingsplan blijven daarbij overigens wel van kracht.
Ter afsluiting merkt de rechtbank het volgende op.
Aangezien verweerder het bezwaarschrift van eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat er geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb, is verweerder niet toegekomen aan de vraag of eisers belanghebbenden in de zin van de Awb zijn. In beroep dient de rechtbank deze vraag wel expliciet te beantwoorden nu de beslissing op bezwaar van 27 maart 2003 een besluit in de zin van de Awb is. Ten aanzien van deze vraagstelling merkt de rechtbank op dat eiser desgevraagd tijdens de zitting heeft meegedeeld dat eiseres (aannemersbedrijf A en Zn. B.V.) de beoogde woning voor eiser zal gaan bouwen. De rechtbank oordeelt dat, nu de belangen van eiseres slechts zijn gelegen in het verwerven van een opdracht, eiseres geen rechtstreeks belang bij het bestreden besluit heeft, maar een afgeleid belang. De rechtbank zal eiseres niet-ontvankelijk verklaren in haar beroep. Eiser (B) is als bewoner van de te vervangen woning wel belanghebbende en dus wel ontvankelijk in het beroep. Zoals hierboven overwogen dient zijn beroep echter ongegrond te worden verklaard.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart eiseres niet-ontvankelijk in haar beroep;
- verklaart het beroep, voor zover ingediend door eiser, ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2004
door mr. H. van Ommeren, in tegenwoordigheid van A.E.M. Lever, griffier.
Afschrift verzonden op
AW