ECLI:NL:RBALM:2004:AO5203

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
9 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
08/004407-03
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door echtgenote met mes

Op 9 maart 2004 heeft de Rechtbank Almelo uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die haar echtgenoot met een mes in de borst heeft gestoken. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag, maar heeft besloten om geen zware gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met verschillende factoren, waaronder het forse drankgebruik van zowel de verdachte als het slachtoffer op de avond van het voorval, het relationele conflict tussen hen, en het feit dat het slachtoffer de verdachte het mes had gegeven waarmee hij werd gestoken. De officier van justitie had een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden geëist. De rechtbank heeft deze eis in overweging genomen, maar heeft besloten om een lagere straf op te leggen dan gebruikelijk is voor een dergelijk feit. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. Daarnaast is er een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de Reclassering Nederland. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte niet schuldig is aan andere tenlastegelegde feiten en heeft haar daarvan vrijgesproken. De uitspraak is gedaan in het kader van de strafrechtelijke procedure, waarbij de rechtbank de bewijsmiddelen en de verdediging van de verdachte heeft gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO.
Parketnummer: 4407/03
Uitspraak d.d.: 9 maart 2004.
STRAFVONNIS
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
wonende te [adres en plaats],
terechtstaande terzake dat,
zij op of omstreeks 24 mei 2003, te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [benadeelde], van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borst en/althans in het lichaam heeft gestoken en/of getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(parketnummer 004407/03)
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
zij op of omstreeks 24 mei 2003, te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borst en/althans in het lichaam heeft gestoken en/of getroffen, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(parketnummer 004407/03)
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en namens verdachte in het midden gebracht;
Indien in de tenlastelegging taal-en/of schrijffouten voorkomen zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen -die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen- waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 24 mei 2003, te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [benadeelde], van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde] met een mes in de borst heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij daarvan behoort te worden vrij gesproken.
Het bewezene levert op, het misdrijf:
"Poging tot doodslag",
strafbaar gesteld bij de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
De verdachte is deswege strafbaar aangezien van geen haar strafbaarheid uitsluitende omstan-digheid is gebleken.
De rechtbank overweegt voor wat de straf betreft:
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot 120 uren taakstraf, zijnde de werkstraf van onbetaalde arbeid, subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van 2 uren voor elke dag dat verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk, proeftijd twee jaren + de bijzondere voorwaarde: toezicht reclassering.
De rechtbank overweegt dat op grond van de aard van het primaire feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze hierna zal worden bepaald, waarbij de rechtbank in het bijzonder nog overweegt:
Verdachte heeft door met een mes in de borst van haar echtgenoot te steken zich aan een zeer ernstig geweldsmisdrijf schuldig gemaakt en dat feit dient verdachte ernstig te worden aangerekend. Dat haar echtgenoot niet het leven verloor is slechts te danken aan omstandigheden die buiten de wil van verdachte hebben gelegen.
Voor een feit, als het onderhavige, dient naar het oordeel van de rechtbank in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf als straf te worden opgelegd. De rechtbank zal deze straf echter niet opleggen, ondanks het feit dat een dergelijke gebeurtenis een niet geringe invloed op het slachtoffer daarvan en op de samenleving in het algemeen heeft en het gedrag van verdachte afkeurenswaardig is.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval, te weten: het forse drankgebruik die nacht van verdachte en slachtoffer, het relationele conflict tussen verdachte en het slachtoffer, zijnde echtelieden, en het "gemak" waarmede het slachtoffer zich zelf aan het handelen van verdachte heeft bloot gesteld door haar het mes, waarmede hij is gestoken, te geven.
Ook de eis van de officier van justitie dient bij de straftoemeting te worden betrokken.
Reden waarom de rechtbank aan verdachte een lagere straf zal opleggen dan zij normaliter pleegt te doen.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank aan verdachte die straf zal opleggen, gelijk door de officier van justitie is gevorderd.
De na te noemen straf is gegrond, behalve op voormel-de artikelen, op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 27 van het Wetboek van Straf-recht;
R E C H T D O E N D E:
Verklaart bewezen, dat het primair tenlastegelegde in voege als boven omschreven door verdachte is begaan;
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven vermeld;
Verklaart verdachte deswege strafbaar;
Veroordeelt haar te dier zake tot:
een taakstraf, te weten de werkstraf: het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
Bepaalt, dat bij de uitvoering van de werkstraf, voor de tijd door veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, (11 dagen) 22 uren in mindering worden gebracht, zodat 98 uren resteren, subsidiair 49 dagen vervangende hechtenis.
Veroordeelt verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZES MAANDEN;
Beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt gesteld op TWEE JAREN aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt danwel niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
Stelt als bijzondere voorwaarde:
de veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, arrondissement Almelo, totdat die instelling haar bemoeiingen met haar beëindigt, met opdracht aan die instelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht;
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
Heft op het tegen verdachte verleende (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mr. Rikken, voorzitter, mrs. Teekman en Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van Groot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank voornoemd, op 9 maart 2004.