ECLI:NL:RBALM:2003:AO2639

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
3 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1001 WAO N1 V, 03/1002 WAO N1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot toekenning van een WAO-uitkering na bezwaar tegen afwijzing

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 3 december 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde B. Bentem, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV van 30 januari 2003, waarin hem werd meegedeeld dat hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) omdat hij niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest. Verzoeker diende op 10 maart 2003 een bezwaarschrift in, maar het UWV heeft niet tijdig op dit bezwaarschrift beslist. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschrift en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het UWV niet binnen de wettelijke termijn van zeventien weken heeft beslist op het bezwaarschrift, wat in strijd is met artikel 87d van de WAO. De voorzieningenrechter oordeelde dat het UWV niet volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van verzoeker, aangezien het besluit van 24 november 2003 niet gepaard ging met een inhoudelijk besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoeker. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 november 2003 vernietigd en het UWV opgedragen om binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen. Tevens is het UWV veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en is het griffierecht vergoed.

Het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat het belang van dit verzoek was komen te vervallen na de uitspraak op het beroep in de hoofdzaak. De rechtbank heeft benadrukt dat verzoeker recht heeft op een tijdige beslissing op zijn bezwaar en dat het UWV zijn verplichtingen moet nakomen.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Voorzieningenrechter
Registratienummers: 03/1001 WAO N1 V
03/1002 WAO N1 A
UITSPRAAK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8:86 AWB
in het geschil tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: B. Bentem,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)
gevestigd te Amsterdam, verweerder, in dezen vertegenwoordigd door UWV Cadans.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van 10 maart 2003 en een besluit van verweerder d.d. 24 november 2003.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Bij besluit van 30 januari 2003 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat hij geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) omdat hij geen 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.
Bij bezwaarschrift van 10 maart 2003, aangevuld op 10 juni 2003, heeft verzoeker tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij beroepschrift van 11 november 2003 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van 10 maart 2003. Gelijktijdig is aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Onder gelijktijdige toezending van de op het geding betrekking hebbende stukken heeft verweerder op 21 november 2003 door middel van een verweerschrift gereageerd op hetgeen door verzoeker is aangevoerd.
Bij besluit van 24 november 2003 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard en besloten dat verzoeker 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, zodat de wachttijd is vervuld.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 26 november 2003 waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, voornoemd.
Verweerder is, na voorafgaande telefonische kennisgeving, niet verschenen.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, door een partij in de hoofdzaak aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd. Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
Indien naar het oordeel van de voorzieningenrechter na de zitting als bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van het bepaalde in artikel 8:86 van die wet onmiddellijk uitspraak doen op het door de verzoeker bij de rechtbank ingediende beroep tegen het bestreden besluit. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel, dat nader onderzoek geen relevante bijdrage meer kan leveren voor de oordeelsvorming. Derhalve zal tevens worden beslist op het door verzoeker ingestelde beroep.
Juridisch kader
Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit gelijk met een besluit.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een bezwaar of beroep dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
Artikel 6:20, vierde lid, van de Awb bepaalt dat het bezwaar of beroep mede geacht wordt te zijn gericht tegen het besluit op de aanvraag, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
Artikel 87d van de WAO bepaalt dat indien bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit waaraan een medische of arbeidskundige beoordeling ten grondslag ligt, het UWV, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, binnen zeventien weken of indien het advies vraagt aan een deskundige die niet onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam is binnen eenentwintig weken, na ontvangst van het bezwaarschrift.
Standpunten van partijen
Verzoeker is van mening dat niet tijdig is beslist op zijn bezwaarschrift. Artikel 7:10, vierde lid, van de Awb mist toepassing nu hij verweerder geen instemming voor verder uitstel heeft gegeven. Voorts heeft verzoeker aangegeven dat met het besluit van 24 november 2003 verweerder niet volledig is tegemoet gekomen aan zijn bezwaren nu niet wordt ingegaan op de andere bezwaargronden dan het volmaken van de wachttijd van 52 weken.
Verweerder heeft voorafgaand aan het besluit van 24 november 2003 aangegeven dat de bezwaarverzekeringsarts tot de conclusie is gekomen dat verzoeker de wachttijd wel volledig heeft vervuld zodat alsnog de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 januari 2003 beoordeeld dient te worden. Bovenstaande heeft verweerder vastgelegd in het besluit van 24 november 2003.
Verweerder is van mening dat het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen nu een beslissing op het bezwaar van verzoeker is genomen.
Overwegingen van de voorzieningenrechter
Wat betreft het beroep in de hoofdzaak overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Uit artikel 87d van de WAO volgt dat verweerder binnen zeventien weken na ontvangst van het bezwaarschrift daarop diende te beslissen. Het bezwaarschrift tegen het besluit van 30 januari 2003 is gedateerd op 10 maart 2003 en op 11 maart 2003 door verweerder ontvangen. De beslistermijn van zeventien weken liep af op 7 juli 2003. Verweerder heeft derhalve niet tijdig beslist door op 24 november 2003 een beslissing op het bezwaarschrift van verzoeker te nemen.
De voorzieningenrechter acht in dit geval artikel 6:20, vierde lid van de Awb van toepassing nu niet volledig is tegemoetgekomen aan de bezwaren van verzoeker zoals hierna zal blijken.
Ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 7:11 van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
De bezwaarschriftprocedure dient daarom ingevolge artikel 7:11 van de Awb gericht te zijn op een volledige heroverweging van het primaire besluit. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder geen juiste toepassing aan artikel 7:11 van de Awb heeft gegeven door bij het besluit van 24 november 2003 de gegrondverklaring van het bezwaar van verzoeker niet gepaard te doen gaan met een nader inhoudelijk besluit betreffende de vaststelling van de eventuele mate van arbeidsongeschiktheid van verzoeker.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit van 24 november 2003 is genomen in strijd met artikel 7:11 van de Awb zodat het besluit daarom niet in stand kan blijven.
De voorzieningenrechter ziet in het onderhavige geval, gelet op de termijnoverschrijding en de wijze van beslissen, aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:72, vijfde lid, juncto zevende lid, van de Awb. In verband hiermee zal verweerder worden opgedragen om binnen twee weken na dagtekening van de uitspraak een inhoudelijke beslissing te nemen en binnen die termijn aan verzoeker bekend te maken. Indien verweerder niet aan de uitspraak voldoet, zal verweerder aan verzoeker een dwangsom verbeuren van EUR 225,- voor elke dag dat hij in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van EUR 9.000,-.
Op grond van vorenstaande acht de voorzieningenrechter het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, billijk verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoeker redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het verzoek. Dit zijn de reiskosten voor het verschijnen ter zitting.
Gelet op de uitspraak op het beroep in de hoofdzaak is het belang van het treffen van een voorlopige voorziening van verzoeker komen te vervallen. Dit verzoek wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter acht het echter billijk dat verweerder verzoeker het betaalde griffierecht dient te vergoeden.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo,
Recht doende:
I. Op het beroep in de hoofdzaak:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 24 november 2003;
- draagt verweerder op om uiterlijk binnen twee weken na dagtekening van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen en binnen die termijn aan verzoeker bekend te maken, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 225,-- per dag met een maximum van EUR 9.000,-- voor elke dag of gedeelte daarvan dat verweerder hiertoe in gebreke blijft;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 6,20 door het UWV te betalen aan verzoeker;
- verstaat dat het UWV aan verzoeker het griffierecht ad EUR 31,-- vergoedt.
Tegen dit onderdeel van de uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
II. Op het verzoek om voorlopige voorziening:
- verklaart het verzoek niet-ontvankelijk;
- verstaat dat het UWV aan verzoeker het griffierecht ad EUR 31,-- vergoedt.
Tegen dit onderdeel van de uitspraak staat geen hoger beroep open.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2003
door mr. M.E. van Wees in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Heerdink, griffier.
Afschrift verzonden op
AW