RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Meervoudige Kamer
Registratienummer: 03 / 92 WET AW1 A
Stichting Kinderopvang Enschede, eiseres,
gemachtigde: mr. I.C. Dunhof-Lampe, advocaat te Almelo,
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 18 december 2002.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Bij besluit van 8 juli 2002 heeft verweerder het verzoek van eiseres om schadevergoeding in verband met verweerders verkeersbesluiten van 20 mei 1999 afgewezen. Tegen dit besluit is namens eiseres bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 18 december 2002 ongegrond verklaard. Eiseres is hiertegen in beroep bij de rechtbank gekomen. Bij brief van 8 april 2003 heeft verweerder een verweerschrift en de op het geding betrekking hebbende stukken ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 28 augustus 2003, waar namens eiseres mevrouw Van Wijk is verschenen, bijgestaan door mr. Dunhof-Lampe voornoemd, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door de heer Pothoff.
3. Overwegingen
Eiseres heeft een kinderdagopvang geëxploiteerd in de Ledeboerstraat in Enschede.
Verweerder heeft bij de verkeersbesluiten van 20 mei 1999 een deel van de Boulevard 1945 verlegd naar een nieuwe weg die gedeeltelijk het tracé van de Kuiperstraat en de Ledeboerstraat gaat volgen (de zogenaamde Zuidlus).
Eiseres heeft vervolgens verzocht om vergoeding van schade die zij als gevolg van die verkeersmaatregelen heeft geleden. Door de aanleg van de Zuidlus is op het pand van eiseres een zodanig hoge geluidsbelasting ontstaan dat het niet mogelijk bleek het kinderdagverblijf daarin voort te zetten, aldus eiseres. Er zouden bouwtechnische, akoestische en werktuigbouwkundige voorzieningen moeten worden getroffen. Deze investering was echter niet verantwoord, zodat eiseres genoodzaakt was om te verhuizen. Eiseres stelt dat de schade kan worden geraamd op fl. 1,3 miljoen, zijnde de netto-kosten van de nieuwbouw na aftrek van de getaxeerde opbrengst van het pand aan de Ledeboerstraat.
Verweerder stelt dat voldoende is komen vast te staan dat de verkeersbesluiten zullen leiden tot een zodanige geluidsbelasting voor een kinderdagverblijf aan de Ledeboerstraat dat zonder maatregelen op dit punt exploitatie onmogelijk zou zijn. Deze gevolgen van de verkeersbesluiten behoren naar de mening van verweerder echter tot een normale maatschappelijke ontwikkeling. In een permanent ontwikkelende binnenstad zijn activiteiten met gevolgen op het gebied van geluidsbelasting, bereikbaarheid en buitenklimaat als normaal te beschouwen. Het voor eiseres ontstane nadeel komt derhalve voor haar risico en verplicht de gemeente niet tot compensatie daarvan, aldus verweerder.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij onevenredige, buiten haar normaal maatschappelijk risico vallende en redelijkerwijs niet ten laste van haar komende schade heeft geleden als gevolg van de onderhavige verkeersbesluiten. Een kinderdagverblijf kan niet in een lawaaierige omgeving worden geëxploiteerd zodat eiseres gedwongen was geluidsbeperkende maatregelen te nemen. Het kinderdagverblijf is daarmee het enige “bedrijf” ter plaatse dat zodanig zwaar is getroffen dat de omstandigheden van het geval meebrengen dat het nadeel niet te laste van eiseres dient te blijven, aldus eiseres.
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat niet in geschil is dat eiseres tegen de betreffende verkeersbesluiten, ten gevolge waarvan zij thans stelt onevenredige schade te lijden, geen rechtsmiddelen heeft aangewend en deze besluiten inmiddels onherroepelijk zijn geworden. Uitgegaan wordt derhalve van de rechtmatigheid van deze verkeersbesluiten. Tevens staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de omstandigheden sinds deze besluiten niet op relevante punten zijn gewijzigd en dat de gestelde schade voorzienbaar was ten tijde van de besluiten. De rechtbank dient daarom de vraag te beantwoorden of de rechtmatigheid van de verkeersbesluiten op voorhand in de weg staat aan toekenning van enige nadeelcompensatie aan eiseres.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Uit de verkeersbesluiten zelf noch uit de latere toelichting van verweerder is gebleken dat verweerder heeft beoogd met de verkeersbesluiten een beslissing te nemen over de noodzaak tot verstrekking van nadeelcompensatie. De motivering van de verkeersbesluiten ziet op de verkeersveiligheid, de bruikbaarheid van de weg, de beperking van overlast en de aantasting van de functie van het gebied. De belangenafweging ten tijde van het nemen van het schadeveroorzakende besluit heeft derhalve betrekking gehad op de noodzakelijkheid van het besluit, de proportionaliteit hiervan alsmede de mogelijkheid van (minder belastende) alternatieven. Niet is gebleken dat verweerder heeft willen afwegen of eiseres van de verkeersbesluiten onevenredig nadelige gevolgen heeft ondervonden, te weten gevolgen die buiten het normale maatschappelijke risico of het normale bedrijfsrisico vallen en die op een beperkte groep burgers of instellingen drukt (égalité devant les charges publiques). De rechtbank concludeert hieruit dat verweerder nog geen besluit heeft genomen over het recht van eiseres op nadeelcompensatie. Dat betekent dat voor eiseres de mogelijkheid open stond om over dit recht alsnog een zuiver schadebesluit en een inhoudelijke oordeel van verweerder uit te lokken.
Ten aanzien van dit verzoek van eiseres overweegt de rechtbank als volgt. Conform de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geldt als uitgangspunt dat het treffen van een verkeersmaatregel als een normale maatschappelijke ontwikkeling moet worden beschouwd, waarmee een ieder kan worden geconfronteerd en waarvan de nadelige gevolgen in beginsel voor rekening van deze betrokkenen dient te blijven. Dat neemt echter niet weg dat zich feiten en omstandigheden kunnen voordoen waardoor een individueel belang ten gevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen dat het uit die maatregel voortvloeiende nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkene dient te blijven.
Naar het oordeel van de rechtbank doen zich in dit geval dergelijke feiten en omstandigheden voor. De verkeersbesluiten van 20 mei 1999 kunnen namelijk niet als een normale maatschappelijke ontwikkeling worden beschouwd. Het moge zo zijn dat burgers er rekening mee moeten houden dat, gelet op de schaarste van de fysieke ruimte, wijzingen in de infrastructuur plaatsvinden, maar niet op een dusdanig ingrijpende wijze als thans het geval is. Op zich is juist dat eiseres aan het voorheen rustige karakter van de Ledeboerstraat geen blijvende rechten kan ontlenen. In zijn algemeenheid geldt immers dat bij vestiging in of nabij het centrum rekening dient te worden gehouden met tijdelijke of permanente afsluiting van openbare wegen of verlegging van busbanen. Een ongestoorde exploitatie van een kinderdagverblijf in of nabij het centrum kan om die reden dan ook niet worden gegarandeerd. Dit betekent echter niet dat het volledig omleggen van de belangrijkste verkeersader van de binnenstad van Enschede, de Boulevard 1945, hetgeen in feite neerkomt op een totale reconstructie van het centrum, dient te worden geacht te liggen in de normale lijn der verwachtingen. Derhalve kan niet worden gesteld dat het daaraan verbonden risico, wat daar ook van zij, redelijkerwijze voor rekening van eiseres dient te blijven.
Nu verweerder in het bestreden besluit heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek om nadeelscompensatie omdat de onderhavige verkeersbesluiten als een normale maatschappelijke ontwikkeling zijn te beschouwen, kan het bestreden besluit vanwege een onjuiste motivering niet in stand blijven. Het zal daarom worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal dientengevolge opnieuw op het bezwaar van eiseres dienen te beslissen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde de kosten van rechtsbijstand ad EUR 644,--. Als redelijkerwijs gemaakte proceskosten komen de reiskosten van eiseres EUR 6,20 tevens voor vergoeding in aanmerking.
Beslist wordt derhalve als volgt.
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 650,20, door verweerders gemeente te betalen aan eiseres;
- verstaat dat, verweerder aan eiseres het griffierecht ad EUR 218,,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Aldus gewezen door mr. S. Taalman, mr. R.J. Jue en mr. M.E. van Wees, en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2003 door mr. R.J. Jue, in tegenwoordigheid van G. Kootstra, griffier.