ECLI:NL:RBALM:2003:AJ3388

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
1 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03 / 91, 03 / 103, 03 / 201, 03 / 314 en 03 / 484 AWBZ A1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschriften tegen hernieuwde vaststelling eigen bijdrage AWBZ ongegrond verklaard

In deze zaak hebben eisers bezwaar aangetekend tegen de besluiten van verweerder, die de hernieuwde vaststelling van de eigen bijdrage in het kader van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) ongegrond verklaarden. De besluiten zijn genomen op 16 december 2002, 18 december 2002, 18 februari 2003, 25 februari 2003 en 8 april 2003. Verweerder heeft gesteld dat eisers als ongehuwd worden aangemerkt, omdat zij een AOW-pensioen voor alleenstaanden hebben aangevraagd. Dit zou impliceren dat zij duurzaam gescheiden leven, wat gevolgen heeft voor de hoogte van de eigen bijdrage. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 30 juli 2003, waar eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde J. Hoekstra en verweerder door mr. J.H. de Boer.

De rechtbank overweegt dat de wetgever in samenhangende wetten gelijkluidende begrippen heeft geïntroduceerd, die eenzelfde uitleg vereisen. De rechtbank concludeert dat de eisers, door het aanvragen van een AOW-pensioen voor alleenstaanden, zichzelf als duurzaam gescheiden hebben gepresenteerd. Dit heeft geleid tot de conclusie dat zij voor de AWBZ als ongehuwd moeten worden aangemerkt. De rechtbank heeft begrip voor de gevoelens van eisers, maar benadrukt dat de feitelijke situatie, hoe ongewenst ook, rechtsgevolgen met zich meebrengt. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en stelt dat tegen deze uitspraak binnen zes weken hoger beroep openstaat bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Registratienummers: 03 / 91, 03 / 103, 03 / 201, 03 / 314 en 03 / 484 AWBZ A1 A
UITSPRAAK
in het geschillen tussen:
A, wonende te B,
C, wonende te D,
E, wonende te F,
G, wonende te H,
I, wonende te J;
gemachtigde: J. Hoekstra,
en
OWM Amicon Zorgverzekeraar, gevestigd te Enschede, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluiten van verweerder van 16 december 2002, 18 december 2002, 18 februari 2003, 25 februari 2003 en 8 april 2003.
2. De feiten en het verloop van de procedures
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de door of namens eisers ingediende bezwaarschriften tegen de hernieuwde vaststelling van de eigen bijdrage in het kader van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) op de hoge inkomensafhankelijke eigen bijdrage ongegrond verklaard, aangezien zij als ongehuwd in de zin van de AWBZ worden aangemerkt.
Blijkens de namens hen ingediende beroepschriften kunnen eisers zich niet met deze besluiten verenigen.
Verweerder heeft met betrekking tot de onderhavige beroepen verweerschriften ingediend.
De beroepen zijn behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 30 juli 2003, waar eisers zijn verschenen bij gemachtigde J. Hoekstra, voornoemd, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J.H. de Boer.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of de besluiten van verweerder, waarbij de bezwaren van eisers tegen de vastgestelde eigen bijdrage in het kader van de AWBZ ongegrond zijn verklaard, in rechte in stand kunnen blijven.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AWBZ wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat door het aanvragen van een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een alleenstaande wordt aangegeven dat men wenst te worden aangemerkt als duurzaam gescheiden levend. Het gevolg is, zo stelt verweerder, dat beide echtgenoten een AOW-pensioen voor alleenstaanden ontvangen en dientengevolge financieel in een betere positie komen te verkeren. Uitgangspunt is volgens verweerder dat aan bovengenoemd begrip duurzaam gescheiden zowel in de AWBZ als in de AOW eenzelfde uitleg moet worden gegeven. Dit betekent dat men in voorkomend geval zowel in het kader van de AOW als de AWBZ als ongehuwd dient te worden aangemerkt. Door het aanvragen van een AOW-pensioen voor alleenstaanden wordt als gevolg daarvan ook de eigen bijdrage gewijzigd, aldus verweerder. Naar de mening van verweerder moet deze situatie worden onderscheiden van die waarin sprake is van een medische verklaring op grond waarvan verwacht kon worden dat de betrokkenen niet meer op één adres een gezamenlijke huishouding zouden voeren, welke situatie aan de orde was in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 december 1987 (RZA 1988/65) waarnaar de gemachtigde van eisers zowel in bezwaar als in beroep heeft verwezen. De CRvB oordeelde in die situatie en onder die omstandigheden dat er daarom nog geen sprake was van een situatie waarbij men van duurzaam gescheiden leven kon spreken, die de oplegging van de hoge eigen bijdrage rechtvaardigde. Daarbij nam de CRvB uitdrukkelijk in aanmerking de hoge uitgaven die men had in verband met het in stand houden van de zelfstandige huishouding ten behoeve van de niet in de instelling opgenomen echtgenoot. Nu in de onderhavige situatie met name de financiële situatie gewijzigd werd door het aanvragen van een AOW-pensioen voor een alleenstaande, zijn de omstandigheden naar de mening van verweerder beduidend anders en dient er van genoemd uitgangspunt, dat aan het begrip duurzaam gescheiden in zowel de AWBZ als de AOW eenzelfde uitleg moet worden gegeven, te worden uitgegaan. Dit betekent volgens verweerder dat er sprake is van het ongehuwd zijn in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AWBZ, hetgeen zijn weerslag heeft bij de uitvoering van het Bijdragebesluit Zorg.
Op grond van artikel 2, derde lid, van het Bijdragebesluit Zorg, dient de wijziging van de grondslag plaats te vinden met ingang van de wijzigingsdatum van de burgerlijke staat. Dit betekent in dit geval, zo stelt verweerder, dat het Zorgkantoor met terugwerkende kracht een andere eigen bijdrage dient op te leggen. Omdat eisers als ongehuwd worden aangemerkt vallen zij niet meer onder artikel 14 en 15 van de Bijdrageregeling Zorg, waarin uitzonderingssituaties worden beschreven waarin de lage eigen bijdrage mag worden opgelegd. De onderhavige situatie wordt daarin niet beschreven, aldus verweerder. Op grond van artikel 4 van het Bijdragebesluit Zorg is voor eisers dan ook de hoge inkomensafhankelijke eigen bijdrage van toepassing met ingang van de datum waarop een AOW-pensioen voor alleenstaanden is toegekend. Alhoewel verweerder wel begrip heeft voor de situatie van eisers kan hij naar zijn zeggen gelet op de wet en de regeling niet tot een ander besluit komen.
Blijkens het beroepschrift kunnen eisers zich niet vinden in de zienswijze van verweerder die ertoe heeft geleid dat aan hen in plaats van de lage, de hoge eigen bijdrage AWBZ is opgelegd. Er is naar hun mening geen verandering opgetreden in hun burgerlijke staat die de heffing van de hoge eigen bijdrage met zich zou brengen. Zowel zakelijk als emotioneel blijven zij naar hun zeggen gehuwd. Eisers kunnen zich niet verenigen met het besluit van verweerder om de hoge eigen bijdrage op te leggen op grond van de mededeling van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) dat zij een AOW-pensioen voor alleenstaanden hebben aangevraagd. Het aanspraak maken op een AOW-pensioen voor alleenstaanden op grond van door geen van beide partners gewild duurzaam gescheiden leven is volgens eisers op zichzelf geen steekhoudende grond om hen voor het Bijdragebesluit AWBZ als ongehuwd aan te merken. Eisers zeggen het niet op prijs te stellen dat zonder navraag en zonder hun instemming is aangenomen dat zij hebben gekozen voor duurzaam gescheiden leven, terwijl dat allerminst het geval is. Het recht op AOW-pensioen voor alleenstaanden is volgens eisers in dit geval niet gebaseerd op de eigen keuze voor duurzaam gescheiden leven maar op het door geen van beiden gewilde maar noodgedwongen gescheiden wonen ten gevolge van verpleeghuisopname. Uit het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 1960 (NB 1960/77) blijkt dat die situaties nadrukkelijk van elkaar moeten worden onderscheiden, aldus eisers. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 december 1987 (AWBZ 1987/4) valt naar de mening van eisers af te leiden dat er vanwege het voortbestaan van de zelfstandige huishouding van de thuiswonende echtgenoot geen grond bestaat voor het oordeel dat er met betrekking tot de AWBZ van een duurzaam gescheiden leven sprake is en dat het opleggen van de lage eigen bijdrage alleszins redelijk en niet in strijd met artikel 1 van de AWBZ is. In de brief van 12 april 2002 van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) aan de Zorgkantoren en de daarbij gevoegde circulaire wordt de uitspraak van de CRvB volgens eisers ten onrechte genegeerd. Uit die uitspraak blijkt naar hun mening dat de CRvB de kwalificatie duurzaam gescheiden leven voor alleenstaanden verenigbaar acht met de kwalificatie gehuwd in verband met de eigen bijdrage, mits de niet opgenomen echtgenoot de zelfstandige huishouding voortzet en het huwelijk zakelijk en relationeel onverminderd voortduurt. De redenering in de CVZ-circulaire dat betrokkenen bij het accepteren van het AOW-pensioen voor alleenstaanden berusten in de opvatting dat hun burgerlijke staat geacht wordt te zijn gewijzigd, gaat daar volgens eisers ten onrechte aan voorbij. De in de bestreden besluiten vermelde hoge eigen bijdrage is gebaseerd op een specificatie van het bijdrageplichtig inkomen. Eisers wijzen de berekening van het verzelfstandigde inkomen voor de beide echtgenoten af. Aan de toerekening van het inkomen aan de beide echtgenoten dient naar hun mening een door hen onderschreven verdeling ten grondslag te liggen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Omdat voor de thuiswonende echtgenoot de kosten van de zelfstandige huishouding nagenoeg volledig voortduren zou van een 50/50 verdeling geen sprake kunnen zijn. Voor de lage eigen bijdrage geldt het gezamenlijke inkomen als grondslag, waarbij de splitsing van het inkomen niet aan de orde is, zo stellen eisers.
Blijkens de verweerschriften blijft verweerder, onder verwijzing naar de motivering van de bestreden besluiten, bij zijn standpunt dat zijn besluit om ten aanzien van eiseres thans met terugwerkende kracht op grond van het Bijdragebesluit Zorg de hoge eigen bijdrage op te leggen in plaats van de lage eigen bijdrage correct is en het enige juiste besluit. Verweerder verwijst hierbij naar de door het CVZ aan de gemachtigde van eisers en aan het zorgkantoor verzonden informatie, waarnaar kortheidshalve wordt verwezen.
Ten aanzien van de berekeningswijze van de eigen bijdrage merkt verweerder op dat dit niet in de bezwaarfase aan de orde is geweest. De toekenning aan beide echtgenoten afzonderlijk van een alleenstaanden AOW-pensioen, heeft ertoe geleid dat er bij de herberekening van de eigen bijdrage alleen is uitgegaan van het alleenstaanden AOW-pensioen van eisers.
Hun echtgenoten worden geacht aan hun alleenstaanden AOW-pensioen voldoende te hebben om een zelfstandige huishouding te voeren. Dit geldt naar de mening van verweerder voor meer Nederlanders en de hoogte van het AOW-pensioen voor alleenstaanden is daarop berekend. Verweerder wijst erop dat er, zo blijkt uit de berekeningen van de eigen bijdrage die zijn gevoegd bij de beschikkingen, geen overige inkomsten (post Diversen) zijn meegenomen bij de berekening van de eigen bijdrage. Waar eisers op doelen met de opmerking dat aan de toerekening van het inkomen aan de beide echtgenoten een door hen onderschreven verdeling ten grondslag dient te liggen blijft dan ook onduidelijk, zo stelt verweerder. Het alleenstaanden AOW-pensioen vormt naar zijn mening de enige basis voor de herberekening.
Uit de hierboven weergegeven standpunten van partijen volgt dat de onderhavige geschillen zich toespitsen op de vraag of eisers voor de toepassing van de AWBZ en het Bijdragebesluit AWBZ als ongehuwd moeten worden beschouwd, omdat zij ook voor de AOW als zodanig zijn aangemerkt.
De rechtbank overweegt het volgende.
Indien de wetgever in een aantal samenhangende wetten welbewust gelijkluidende begrippen heeft geïntroduceerd dan zal in beginsel daaraan eenzelfde uitleg moeten worden gegeven. Immers het zou niet aangaan dat degene die zichzelf voor de AOW als duurzaam gescheiden heeft gepresenteerd, zich vervolgens voor de ABWZ als gehuwd zou presenteren, omdat dit gunstiger uitpakt met betrekking tot de AWBZ-bijdrage.
In artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van zowel de AOW als de AWBZ is bepaald dat voor de toepassing van deze wetten en de tot haar uitvoering genomen besluiten mede als ongehuwd aangemerkt wordt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij of zij gehuwd is. De vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven moet volgens vaste jurisprudentie van de CRvB worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.
In de onderhavige gevallen verbleven eisers respectievelijk de huwelijkspartner van eisers ten tijde van belang in een verpleeghuis. De situatie van feitelijk gescheiden leven, die daarvan het gevolg is, brengt naar het oordeel van de rechtbank echter niet zonder meer mee dat de echtgenoten daardoor als duurzaam gescheiden moeten worden aangemerkt. Daarbij moet tevens de wil van de echtgenoten worden betrokken. Bij het bepalen van de verschuldigde AWBZ-bijdrage toetst verweerder de wil van de betrokken echtgenoten aan hun stellingname ten opzichte van het AOW-pensioen. In het kader van de AOW neemt de SVB de situatie van duurzaam gescheiden leven aan, indien ieder van de echtgenoten het ouderdomspensioen voor ongehuwden ontvangt. Nu zowel eisers als hun echtgenoten een AOW-pensioen voor een alleenstaande ontvangen c.q. hebben aangevraagd, dient ervan te worden uitgegaan dat zij zichzelf tegenover het uitvoeringsorgaan van de AOW als duurzaam gescheiden hebben gepresenteerd. Naar het oordeel van de rechtbank is in de onderhavige gevallen geen sprake van bijzondere feiten of omstandigheden die nopen wat betreft de AWBZ tot een ander standpunt dan is ingenomen in het kader van de AOW.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder eisers voor het hanteren van de inkomensafhankelijke bijdrage terecht als ongehuwd aangemerkt. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de gevoelens van eisers, is het niettemin de feitelijke situatie die, hoe zeer ook door beide echtgenoten niet gewenst, waaraan de wet rechtsgevolgen verbindt. Ondanks het feit dat eisers nog gehuwd zijn en zich ook als zodanig voelen, dienen zij voor de toepassing van de AWBZ op grond van de feitelijke situatie als ongehuwd te worden aangemerkt.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bestreden besluiten in rechte in stand kunnen worden gelaten. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
Wat betreft de grieven van eisers ten aanzien van de verdeling van inkomen en vermogen van de beide echtgenoten en de berekening van de hoge eigen bijdrage merkt de rechtbank op dat, hoewel dit geschilpunt in bezwaar door of namens eisers naar voren is gebracht, verweerder daar bij de bestreden besluiten niet op heeft beslist. Het ligt op de weg van verweerder hierover in het geval van eisers alsnog een beslissing op bezwaar te nemen. Tegen dat besluit, dan wel het niet (tijdig) nemen van een zodanig besluit, kunnen eisers beroep (doen) instellen bij deze rechtbank.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart de beroepen ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2003 door mr. A.M.S. Kuipers, in tegenwoordigheid van G. Kootstra, griffier.
Afschrift verzonden op
AW