ECLI:NL:RBALM:2003:AI1157

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
25 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/252 REA W1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. Keuzenkamp
  • W. Wichern
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van subsidie op basis van de Wet REA en de rol van het UWV

In deze zaak gaat het om de intrekking van een subsidie die aan eiseres was toegekend op basis van de Wet REA. Eiseres ontving sinds 9 juni 1999 een WAO-uitkering en was in juni 2001 aangemeld bij het reïntegratiebedrijf KLIQ. Eiseres had een assurantiekantoor, maar door gezondheidsproblemen van haar compagnon bevond het bedrijf zich in een doorstartfase. KLIQ stelde een arbeidsintegratieplan op, dat door verweerder, het UWV, werd goedgekeurd. Dit plan omvatte een starterskrediet en een begeleidingssubsidie van maximaal € 2.321,99. Echter, bij nader onderzoek bleek dat de kosten die door het MKB waren gemaakt voor een haalbaarheidsonderzoek niet onder de begeleidingssubsidie vielen, wat leidde tot de intrekking van de subsidie door verweerder op 2 augustus 2002.

Eiseres maakte bezwaar tegen deze intrekking, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond op 5 februari 2003. Eiseres ging hiertegen in beroep bij de Rechtbank Almelo. De rechtbank oordeelde dat het besluit van het UWV om de subsidie in te trekken rechtmatig was. De rechtbank stelde vast dat de subsidie ten onrechte was toegekend, omdat de kosten voor het haalbaarheidsonderzoek rechtstreeks aan het MKB vergoed moesten worden en niet uit de begeleidingssubsidie. Eiseres had niet aangetoond dat zij door de intrekking van de subsidie was benadeeld, aangezien het subsidiebedrag nooit aan haar was uitgekeerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de intrekking van de subsidie.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: 03 / 252 REA W1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. A.J.E. Riemslag, werkzaam bij Damsté advocaten te Almelo,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gevestigd te Amsterdam, verweerder, in dezen vertegenwoordigd door UWV Gak.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 5 februari 2003.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Eiseres ontvangt van verweerder sinds 9 juni 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: ”WAO”), berekend naar een arbeidsongeschiktheids-percentage van 65-85. Verweerder heeft eiseres in juni 2001 aangemeld bij het reïntegratiebedrijf KLIQ Arbeidsintegratie (hierna: “KLIQ”), welk bedrijf eiseres is gaan ondersteunen en begeleiden naar werk. Eiseres heeft bij het reïntegratiebedrijf aangegeven sinds 1 augustus 1998 een assurantiekantoor te hebben samen met een compagnon, een vennootschap onder firma genaamd B&W Adviseurs. Eiseres heeft daarbij kenbaar gemaakt met haar onderneming verder te willen en zich niet te willen richten op reïntegratie op de arbeidsmarkt. Wegens gezondheidsklachten van de compagnon was het bedrijf van eiseres echter in een doorstartfase geraakt. KLIQ heeft een arbeidsintegratieplan opgesteld en voorgelegd aan verweerder. Verweerder heeft daarop aan KLIQ de opdracht gegeven het plan uit te voeren.
Het plan van KLIQ bestond – kort gezegd – uit het geven van een positieve impuls aan de onderneming van eiseres in de vorm van een starterskrediet om een doorstart mogelijk te maken.
Eiseres heeft daarbij aan KLIQ het voorstel gedaan om het mogelijk te maken personeel in dienst te nemen om de fysieke inspanning van de vennoten te beperken en de winstgevendheid van de onderneming te verbeteren.
De arbeidsdeskundige van KLIQ, J. Spin, heeft in zijn rapportage d.d. 11 oktober 2001 geadviseerd een onderzoek te laten uitvoeren naar de haalbaarheid van de doorstart, alvorens over te gaan tot kredietverstrekking. In opdracht van KLIQ is in december 2001 door MKB Adviseurs een verkort haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd inzake B&W Adviseurs. MKB Adviseurs adviseerde – kort gezegd – geen personeel aan te trekken. Eiseres heeft daarop een tegen-rapportage opgesteld. Uiteindelijk werd besloten de oorspronkelijke aanvraag voor een starterskrediet van ƒ 50.000,-- (€ 22.689,--) om te zetten in een aanvraag van € 11.000,-- starterskrediet.
Bij besluit d.d. 26 april 2002 werd door verweerder in het kader van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (hierna: “Wet REA”) – naast het hierboven genoemde starterskrediet - aan eiseres een begeleidingssubsidie toegekend van maximaal € 2321,99. Bij besluit d.d. 2 augustus 2002 werd deze subsidie door verweerder ingetrokken. Verweerder gaf als reden voor de intrekking dat de subsidie ad € 2321,99 werd toegekend ten behoeve van de kosten die werden gemaakt door het MKB voor het opstellen van het haalbaarheidsonderzoek. Bij nader onderzoek was verweerder gebleken dat deze kosten rechtstreeks aan het MKB behoren te worden vergoed en geen deel uitmaken van de begeleidingssubsidie ex artikel 22 Wet REA, zodat besloten werd tot intrekking van de verleende subsidie. Tegen dit besluit heeft eiseres op 11 september 2002 bezwaar gemaakt. Eiseres heeft tijdens de hoorzitting van 9 januari 2003 haar bezwaren mondeling toegelicht.
Na de heroverweging die volgde op het bezwaar heeft verweerder bij besluit d.d. 5 februari 2003 de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Tegen laatstgenoemd besluit is eiseres op 18 maart 2003 in beroep gekomen bij deze rechtbank. Verweerder heeft, onder gelijktijdige toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken, op 3 april 2003 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 17 juli 2003, waar eiseres is verschenen met haar gemachtigde, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mw. mr. D.H. Harbers.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of het besluit van 5 februari 2003, waarbij de bezwaren van eiseres tegen de intrekking van de subsidie ad € 2321,99 ongegrond werden verklaard, in rechte in stand kan blijven. Voor de beantwoording van deze vraag acht de rechtbank het volgende wettelijk kader van belang.
Ingevolge artikel 10 Wet REA heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) tot taak de inschakeling in het arbeidsproces te bevorderen van arbeidsgehandicapten die recht hebben op een WAO-uitkering. De Wet REA kent tal van voorzieningen die op grond van deze wet door het uitvoeringsinstituut kunnen worden toegekend en die strekken tot het behoud, herstel of bevorderen van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid. De toekenning van dergelijke voorzieningen aan arbeidsgehandicapte niet-werknemers wordt geregeld in artikel 22 Wet REA.
Artikel 30 Wet REA bepaalt dat ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal van een arbeidsgehandicapte zelfstandige, bij algemene maatregel van bestuur (hierna: “AMvB”), regels gesteld kunnen worden met betrekking tot de verstrekking door het UWV van gelden in de vorm van een lening. Bij deze AMvB kan worden bepaald dat het UWV alvorens over te gaan tot toekenning van een dergelijk krediet, advies vraagt aan derden over het door een arbeidsge-handicapte over te leggen bedrijfsplan waaruit de levensvatbaarheid van het bedrijf blijkt.
Laatstgenoemde AMvB is uitgewerkt in het Besluit starterskrediet arbeidsgehandicapten. In artikel 2 van dit besluit is geregeld dat het UWV op aanvraag van een arbeidsgehandicapte een lening van ten hoogste € 27.227,- kan verstrekken. In artikel 3 is bepaald dat het UWV, alvorens een besluit te nemen, advies inzake een aanvraag als bedoeld in artikel 2 aan een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid erkende adviesinstelling vraagt. In artikel 5 is opgenomen dat het UWV beleidsregels vaststelt ter beoordeling van de aanvragen, bedoeld in de artikelen 2 en 3.
Laatstgenoemde beleidsregels zijn uitgewerkt in de Regeling starterskrediet arbeidsgehandicapten. In deze regeling is – voor zover hier van belang – geregeld dat in het kader van begeleiding vóór de start, welke behoefte wordt gezien als een behoefte aan een voorziening tot behoud, herstel of bevordering van de arbeidsgeschiktheid, een voorbereidingskrediet verstrekt kan worden.
Tenslotte bepaalt artikel 34 Wet REA dat een besluit tot toekenning van een voorziening als bedoeld in artikel 22 Wet REA wordt ingetrokken indien de voorziening ten onrechte is verleend.
Eiseres stelt dat de subsidie haar wel toekomt omdat deze is toegekend bij een inmiddels onherroepelijk besluit en dat verweerder daarom tot betaling dient over te gaan. Eiseres stelt dat het voor haar niet duidelijk was of kon zijn dat het subsidiebedrag betrekking had op de kosten van het MKB-onderzoek zodat zij ervan uit mocht gaan dat de begeleidingssubsidie van maximaal e 2.321,99 voor haar bestemd was. Eiseres heeft bovendien kosten gemaakt die zij niet zou hebben gemaakt indien het voor haar duidelijk was geweest dat deze geheel voor haar rekening zouden blijven. In plaats daarvan heeft verweerder eiseres het idee gegeven dat er een grond bestond waarop de door eiseres gemaakte kosten vergoed zouden kunnen worden uit de toegekende begeleidingssubsidie. Eiseres stelt dat zij door verweerder op het verkeerde been is gezet door verkeerde informatieverstrekking. Door deze verkeerde informatie heeft eiseres veel kosten gemaakt voor het aantrekken van personeel. Voorts stelt eiseres dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat artikel 22 Wet REA aan dit intrekkingsbesluit ten grondslag ligt terwijl dat niet het geval is bij het toekenningsbesluit d.d. 26 april 2002.
Verweerder stelt dat de toekenning van de begeleidingssubsidie in het besluit van 26 april 2002, zijn grondslag vindt in artikel 22 Wet REA. Vervolgens zijn in het besluit echter ten onrechte bepalingen opgenomen over een voorbereidingskrediet. Artikel 30 Wet REA is in het besluit alleen genoemd ter informatie, aldus verweerder. Ten onrechte is aan eiseres een bedrag van € 2.321,99 aan begeleidingssubsidie toegekend, aldus verweerder. De genoemde subsidie was bedoeld om de kosten te dekken van het uitgevoerde haalbaarheidsonderzoek. Deze kosten hadden rechtstreeks aan de onderzoeksinstantie vergoed moeten worden. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat deze wijze van vergoeding van advieskosten vaker plaatsvindt en dat dit in het verleden nimmer tot problemen heeft geleid. Verweerder erkent dat de formulering van de brief voor verwarring kan hebben gezorgd. Verweerder is echter van mening dat het eiseres tijdig duidelijk was dat genoemde brief zag op kosten die door het MKB gemaakt waren. Ter onderbouwing van deze stelling heeft verweerder aangevoerd dat bij de betreffende brief een machtiging was gevoegd waarbij eiseres verweerder diende te machtigen om het genoemde bedrag over te maken aan het desbetreffende instituut.
Voorts kon eiseres zulks uit de context van de brief afleiden aangezien in de brief vermeld is dat uit de toekenning van de vergoeding niet afgeleid mag worden dat de borgstelling/geldlening zal worden verstrekt.
Over andere vergoedingen dan het starterskrediet is volgens verweerder nooit met eiseres gesproken. Verweerder betwist dat eiseres kosten heeft gemaakt die zij zonder toekenning van het subsidiebedrag ad € 2.321,99 niet zou hebben gemaakt.
Verweerder stelt dat artikel 34 Wet REA verplicht tot intrekking van de subsidie omdat deze ten onrechte was toegekend. Voor wat betreft de wettelijke grondslag van de genoemde besluiten stelt verweerder dat uit de Regeling starterskrediet genoegzaam kan worden afgeleid dat de begeleiding en het voorbereidingskrediet waarover het besluit van 26 april 2002 spreekt, gebaseerd is op artikel 22 Wet REA. Het beroep van eiseres op strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel kan daarom niet slagen, aldus verweerder.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de brief van verweerder d.d. 26 april 2002 waarin eiseres in aanmerking wordt gebracht voor een begeleidingssubsidie van maximaal € 2321,99 is geformuleerd op een zodanige wijze dat niet gezegd kan worden dat het eiseres duidelijk had kunnen dan wel moeten zijn dat het genoemde bedrag bestemd was voor het MKB. Tegelijkertijd oordeelt de rechtbank dat eiseres door toekenning van het subsidiebedrag niet is benadeeld, op de volgende gronden.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat het eiseres kort na ontvangst van de brief d.d. 26 april 2002 duidelijk is geworden waarvoor het toegekende bedrag ad € 2321,99 was bestemd. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij geen kosten heeft gemaakt naar aanleiding van genoemde brief maar dat zij de brief heeft gezien als een bevestiging van eerdere contacten. Het genoemde bedrag is nimmer aan eiseres uitgekeerd. De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat er door verweerder daadwerkelijk toezeggingen zijn gedaan. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel kan derhalve niet slagen. Verweerder heeft eiseres in aanmerking gebracht voor een starterskrediet in de zin van artikel 30 Wet REA. Alvorens over te gaan tot toekenning van genoemd krediet is het gebruikelijk dat het uitvoeringsorgaan advies vraagt aan derden over het door een arbeidsgehandicapte over te leggen bedrijfsplan. Verweerder heeft in het onderhavige geval advies gevraagd aan MKB. De rechtbank acht het aannemelijk dat verweerder beoogd heeft de kosten van het advies door MKB onder de noemer van voorzieningen voor arbeidsgehandicapte niet-werknemers te scharen aangezien het onderzoek werd uitgevoerd in het belang van eiseres, namelijk om te onderzoeken of aan het voornemen van verweerder om eiseres in aanmerking te brengen voor een starterskrediet gevolg kon worden gegeven. Strikt genomen behoren dergelijke kosten echter rechtstreeks aan de adviesuitbrengende derde te worden vergoed. In die zin kon verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht oordelen dat de voorziening ten onrechte is toegekend aan eiseres, zodat verweerder gerechtigd was de voorziening, op grond van artikel 34 Wet REA, in te trekken.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in rechte in stand kan worden gelaten. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2003 door mr. J.H. Keuzenkamp, in tegenwoordigheid van mr. W. Wichern, griffier.
Afschrift verzonden op
AW