ECLI:NL:RBALM:2002:AE9127
Rechtbank Almelo
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R.J. Jue
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en besluiten van het UWV met betrekking tot de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)
In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 18 oktober 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen Automobielbedrijven, eiseres, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de heer [derde], die zich op 8 maart 1999 arbeidsongeschikt had gemeld wegens psychische klachten als gevolg van een verstoorde arbeidsrelatie. De rechtbank heeft de besluiten van verweerder van 6 oktober 2000 en 24 augustus 2001, waarbij de bezwaren van eiseres ongegrond zijn verklaard, in stand gelaten.
De heer [derde] was werkzaam als financieel directeur bij eiseres en heeft na zijn arbeidsongeschiktheid een uitkering op basis van de WAO ontvangen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de toekenning van deze uitkering, omdat zij van mening was dat de medische grondslag ontbrak en dat er sprake was van schending van het ne bis in idem-beginsel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige de medische situatie van [derde] zorgvuldig hebben onderzocht en dat er voldoende bewijs was voor de aanname dat hij beperkingen had ten aanzien van het verrichten van arbeid.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts concludeerde dat [derde] geen ernstige spanningsklachten meer had, maar wel enige hyperventilatie bij conflicthantering vertoonde. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige op basis van de vastgestelde beperkingen voldoende functies kon aanwijzen die [derde] kon vervullen, maar dat zijn eigen werk, dat veel conflicthantering vereiste, niet meer haalbaar was. De rechtbank heeft ook de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van [derde] in 2001 in overweging genomen, waarbij werd geconcludeerd dat zijn situatie niet was verbeterd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard en de besluiten van het UWV bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.