RECHTBANK ALMELO
SAS-nummer: 02/120
Parketnummer: 08/000081-02
BESCHIKKING ex 552a SV
De rechtbank te Almelo, meervoudige raadkamer:
Gezien het op 25 maart 2002 ter griffie van deze rechtbank ingekomen klaagschrift, ingediend door mr. P.J. Fousert, namens:
De stichting STICHTING RTV OOST,
zetelend te Hengelo,
verder te noemen klaagster,
houdende beklag over inbeslagneming van:
- 229 videobanden,
met het verzoek om de inbeslagname onrechtmatig te verklaren, te gelasten dat het in beslag genomen materiaal niet wordt gebruikt en met teruggave van bedoelde banden aan klaagster.
Gezien de door de officier van justitie in dit arrondissement overgelegde processen-verbaal ter zake van het hierboven genoemde parketnummer, betrekking hebbend op de feiten naar aanleiding waarvan de videobanden in beslag zijn genomen.
Gelet op het openbare onderzoek in raadkamer, d.d. 17 april 2002, alwaar zijn gehoord: de officier van justitie, de heer H.T. Everts, algemeen directeur van klaagster, alsmede de raadsman mr. Fousert voornoemd.
1. Op 17 maart 2002 vond in het Arkestadion te Enschede de voetbalwedstrijd FC Twente - FC Groningen plaats. Klaagster maakte tijdens die wedstrijd televisieopnames; een deel daarvan is uitgezonden. Door de politie werden met behulp van in het stadion aanwezige vaste camera's eveneens opnames gemaakt. Tijdens de voetbalwedstrijd onstonden er ongeregeldheden tussen voetbalsupporters en de politie. In het stadion zouden politieagenten door voetbalsupporters zijn geschopt en geslagen, voorts zijn er allerlei goederen vernield.
2. Teneinde de opsporing mogelijk te maken van verdachten die zich hebben schuldig gemaakt aan het hiervoor beschreven strafbare gedrag wenste het openbaar ministerie te beschikken over door klaagster gemaakte videobanden. Klaagster was niet bereid om die banden af te staan. Daarop heeft de officier van justitie te Almelo een bevel uitlevering stukken ex artikel 96a Wetboek van Strafvordering afgegeven. Klaagster heeft daaraan geen gevolg willen geven. Op 20 maart 2002 heeft het openbaar ministerie aan het adres van klaagster een huiszoeking gehouden. Er werden 229 videobanden in beslag genomen.
3. Volgens klaagster is die inbeslagneming onrechtmatig. Zij baseert die stelling op artikel 10 lid 2 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat ziet op het recht van vrije nieuwsgaring. De inbeslagneming is, aldus klaagster, strijdig met dit beginsel: klaagster verwijst in dit verband naar een door de Hoge Raad gewezen arrest van 9 november 1999 (NJ 2000, 461). Daarin is overwogen dat de rechtmatigheid van de inbeslagname van door een journalist vervaardigde foto's en videobanden dient te worden getoetst aan de in dat arrest genoemde criteria van subsidiariteit en proportionaliteit. Voorts stelt klaagster dat de publieke functie van de journalistiek in het gedrang komt als deze door het publiek wordt gezien als een verlengstuk van politie en justitie, te meer nu vooral cameramensen doelwit kunnen worden van represailles.
4. Aangezien klaagster haar bezwaren tegen de inbeslagneming baseert op de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit zal de rechtbank de gegrondheid van het klaagschrift beoordelen aan de hand van deze criteria.
5. Genoemd subsidiariteitsbeginsel houdt in, dat dient te worden afgewogen of de inbreuk op het beginsel van vrije nieuwsgaring noodzakelijk is om het belang van de waarheidsvinding in strafzaken te dienen. Beoordeelt dient te worden of er geen andere, minder bezwarende wegen zijn te volgen waarlangs het belang van die waarheidsvinding in voldoende mate kan worden gewaarborgd.
Door de officier van justitie is ter zitting gesteld dat de door justitie gemaakte video-opnamen in het stadion door middel van aldaar gemonteerde, vaste camera's geen voldoende duidelijke beelden bevat van de incidenten waarbij er sprake zou zijn geweest van tegen de politie gericht geweld. Een cameraman van klaagster stond evenwel, aldus het openbaar ministerie, vlakbij de plaats waar de rellen zich afspeelden en heeft zich omgedraaid en zijn aanvankelijk op het veld gerichte camera op die rellen gericht. Het openbaar ministerie heeft weliswaar, aldus de officier van justitie, vanwege politieverklaringen en de "eigen" video-opnamen enig zicht op de gebeurtenissen in en om het stadion, dat beeld is verre van compleet: de opnames van klaagster dragen in belangrijke mate tot de completering bij.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de door justitie vergaarde informatie van hetgeen tijdens de voetbalwedstrijd plaatsvond geen volledig beeld geeft. Het mag als bekend worden verondersteld dat rellen tijdens voetbalwedstrijden, alwaar duizenden althans honderden supporters aanwezig zijn, dikwijls chaotische en onoverzichtelijke taferelen te zien geven. De zich in het dossier bevindende processen-verbaal van politie bevestigen dat beeld. Indien er dan ernstige geweldsdelicten voorvallen is denkbaar dat, alle door justitie ingezette middelen als politiebeambten, camera's en fototoestellen ten spijt, onvoldoende duidelijkheid blijft omtrent de toedracht van misdrijven zoals die volgens het openbaar ministerie in het stadion zijn voorgevallen. In dat licht bezien is het niet onredelijk dat gebruik gemaakt wordt van door derden vergaarde informatie - van welke aard ook - waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat die kan bijdragen tot de waarheidsvinding.
6. Vervolgens komt het proportionaliteitsbeginsel aan de orde. Dit houdt, zakelijk weergegeven, in dat er een afweging moet worden gemaakt tussen het gewicht van de strafbare feiten en de inbreuk op het recht van vrije nieuwsgaring, met andere woorden: of de mate waarin de rechtsorde door een geweldpleging wordt geschokt opweegt tegen het belang van de bescherming van het grondrecht van vrije nieuwsgaring.
Naar het oordeel van de rechtbank is het redelijk om te stellen dat rellen die verband houden met voetbalwedstrijden aanleiding geven tot maatschappelijke verontwaardiging en gevoelens van onveiligheid. Beelden van "hooligans" die vernielingen plegen, stenen naar de politie gooien of op andere wijze de openbare orde verstoren zijn regelmatig in de media te zien. Op 17 maart 2002 hebben zich dergelijke taferelen, afgaande op de beelden van RTV Oost, de verslaglegging in de kranten en de zich in deze zaak bevindende processen-verbaal, afgespeeld; bovendien zijn politiebeambten geschopt, geslagen en bekogeld met stenen. Wanneer zich dergelijke ernstige feiten voordoen en er is journalistiek materiaal voorhanden dat er mede toe kan bijdragen dat de daders worden opgepakt en bestraft, dan dient naar het oordeel van de rechtbank het belang van vrije nieuwsgaring niet te prevaleren boven het belang van strafvordering. De inbeslagneming van de videobanden wordt derhalve gerechtvaardigd door de aard en ernst van de strafbare feiten en wel zodanig dat het recht van vrije nieuwsgaring daarvoor dient te wijken. Meer in het algemeen acht de rechtbank het geen wenselijke ontwikkeling indien journalisten of andere burgers hun wetenschap omtrent dergelijke zware vergrijpen vanwege de angst voor represailles dan wel op grond van principiële overwegingen achterhouden voor de opsporingsautoriteiten: dan immers zouden lieden die de rechtsorde ernstig schokken vrijuit gaan en daarin mogelijk een aanmoediging zien om door te gaan met hun strafbaar handelen. Dat dergelijke individuen door intimidatie en/of geweld de maat zouden gaan bepalen van wat in de maatschappij acceptabel en te tolereren is dient met alle redelijke middelen te worden voorkomen.
7. Het voorgaande leidt er toe dat het klaagschrift ongegrond wordt verklaard.
Verklaart voormeld beklag ongegrond.
Aldus beslist en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2002 door mr. Derks, voorzitter, mrs. De Jong en Van der Veer, rechters, in tegenwoordigheid van Endlich, griffier.
Deze beschikking is door de voorzitter en de griffier ondertekend.