ECLI:NL:RBALM:2000:AA6738

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
9 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
08/000119-00
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Breitbarth
  • A. Rikken
  • J. Schreuder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van voorlopige hechtenis in strafzaak tegen verdachte betrokken bij explosies

Op 8 augustus 2000 heeft de Arrondissementsrechtbank Almelo, meervoudige economische kamer van strafzaken, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren op 15 mei 1951, die momenteel verblijft in de penitentiaire inrichting 'De Grittenborgh' te Hoogeveen. De verdachte had primair verzocht om opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis en subsidiair om schorsing van deze hechtenis. De rechtbank heeft de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting in overweging genomen, waarbij de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman zijn gehoord. De raadsman stelde dat er onvoldoende ernstige bezwaren waren tegen de verdachte en dat er geen onderzoeksbelang meer was om de voorlopige hechtenis voort te zetten.

De rechtbank oordeelde echter dat er wel degelijk sprake was van ernstige bezwaren, onderbouwd door getuigenverklaringen en resultaten van het opsporingsonderzoek. De rechtbank verwierp het betoog van de raadsman dat de verdachte niet als feitelijk leidinggevende kon worden aangemerkt binnen het bedrijf SE Fire Works. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, als mede-vennoot, verantwoordelijk was voor de dagelijkse gang van zaken en dat hij bewust de kans had aanvaard dat verboden gedragingen zich zouden voordoen.

De rechtbank wees het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af, maar schorste de voorlopige hechtenis van de verdachte onder strikte voorwaarden. De rechtbank overwoog dat de aan de verdachte telastegelegde feiten naar verwachting niet eerder dan medio november/december 2000 inhoudelijk behandeld zouden worden. Gezien de lange tijd dat de verdachte al in voorlopige hechtenis zat, achtte de rechtbank het redelijk om de hechtenis te schorsen, mits de verdachte zich aan de opgelegde voorwaarden zou houden. De voorwaarden omvatten onder andere meldplicht, verbod op contact met bepaalde personen en beperkingen in het gebruik van telecommunicatiemiddelen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/000119-00.
SCHORSING voorlopige hechtenis
De arrondissementsrechtbank te Almelo, meervoudige economische kamer van strafzaken:
Gelet op het ter terechtzitting van 8 augustus 2000 gedane verzoek, namens de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te Enschede, op 15 mei 1951,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting
"De Grittenborgh" te Hoogeveen,
strekkende primair tot opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis, en subsidiair tot schorsing van die voorlopige hechtenis.
Gezien de processtukken, waaronder een bevel tot gevangenhouding d.d. 31 mei 2000, welk bevel laatstelijk is verlengd op 14 juli 2000.
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting.
Gehoord de officier van justitie, verdachte en zijn raadsman.
Door de raadsman is ter terechtzitting primair verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen, daartoe, zakelijk weergegeven, stellende dat er onvoldoende sprake is van ernstige bezwaren die zouden kunnen duiden op strafrechtelijke betrokkenheid van verdachte bij het ontstaan van de brand, de uitbreiding daarvan en de daaropvolgende explosies. Voorts is door de raadsman gesteld dat er geen onderzoeksbelang meer is, hetwelk de voortduring van de voorlopige hechtenis rechtvaardigt.
De rechtbank overweegt dienaangaande:
In tegenstelling tot de raadsman is de rechtbank van oordeel dat in casu sprake is van ernstige bezwaren tegen verdachte. Het telastegelegde wordt door verdachte weliswaar ontkend, doch terzake is ernstig bezwarend bewijsmateriaal voorhanden in de vorm van getuigenverklaringen en de resultaten van het (technisch) opsporingsonderzoek, zoals weergegeven in de zich bij de processtukken bevindende, in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal.
De rechtbank passeert het betoog van de raadsman, dat verdachte, gelet op zijn positie binnen het bedrijf SE Fire Works, niet als feitelijk leidinggevende kan worden aangemerkt.
Van feitelijk leidinggeven kan worden gesproken als een daartoe bevoegde en redelijkerwijs gehouden functionaris, maatregelen ter voorkoming van een verboden gedraging achterwege laat en aldus bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat die verboden gedraging zich ook zal voordoen. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte als een zodanig functionaris aan te merken, immers was hij als mede-vennoot verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken binnen het bedrijf voor wat betreft het lossen van de aangevoerde containers met vuurwerk en de verdere opslag daarvan op het bedrijfsterrein van SE Fire Works.Verdachte gaf daartoe ook opdrachten aan de werknemers. Hoewel verdachte gelet op vorenomschreven positie redelijkerwijs bekend had moeten en kunnen zijn met verboden gedragingen zoals in de telastelegging omschreven, en uit hoofde van zijn functie ook gehouden was daartegen de nodige maatregelen te nemen, heeft hij zulks niet gedaan, maar is hij leiding blijven geven aan het productieproces, daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaardend dat bedoelde verboden gedragingen zich zouden voordoen.
De stelling van de raadsman, dat in casu geen sprake meer zou zijn van enig onderzoeksbelang, hetwelk de voortduring van de voorlopige hechtenis rechtvaardigt, passeert de rechtbank eveneens, nu uit de zich bij de processtukken bevindende "processen-verbaal voortgangsrapportage d.d. 28 juli 2000", welke processen-verbaal door de regiopolitie zijn opgesteld ten behoeve van de onderhavige (pro forma) terechtzitting, alsmede uit hetgeen door de officier van justitie in aanvulling daarop tijdens genoemde zitting naar voren is gebracht, blijkt dat met betrekking tot de diverse deelprojecten welke naar aanleiding van de onderzoeksvragen:
-"Hoe is de brand ontstaan (en welke strafbare feiten zijn daarbij gepleegd)"
-"Hoe heeft de brand zich kunnen uitbreiden (en welke strafbare feiten zijn hieraan
te relateren)" en
-"Hoe heeft de brand tot zo’n omvangrijke explosie kunnen leiden (en welke
strafbare feiten zijn hieraan te relateren)",
zijn opgestart, nog meerdere trajecten dienen aan te vangen en -indien reeds aangevangen- nog dienen te worden afgewerkt.
-Voor wat betreft het technisch deelproject, met als doelstelling om middels
onderzoek in binnen- en buitenland vanuit een technische invalshoek inzicht te
verkrijgen in de toedracht van de ramp, wordt de definitieve rapportage niet eerder
dan halverwegede maand november 2000 verwacht.
-Voor wat betreft het tactisch deelproject, met als doelstelling het achterhalen van de
directe oorzaak van de ramp, is het totale tijdpad nog niet aan te geven.
-Voor wat betreft het milieu-bestuurlijk deelproject, met als doelstelling de
beantwoording van de vraag, of door (de directie cq. personeeel van) SE Fire Works
vergunningen ingevolge de Wet milieubeheer zijn overtreden, waardoor brand en
uiteindelijk explosies kunnen zijn ontstaan, dan wel of bij het verlenen van
bedoelde vergunning sprake is geweest van (grove) schuld of nalatigheid, waardoor
de ramp heeft kunnen ontstaan, zal de afronding naar verwachting binnen 3 à 4
maanden kunnen worden gerealiseerd.
-Voor wat betreft het financieel-economisch deelproject ten slotte, met als
doelstelling het verkrijgen van inzicht in de goederenbeweging van SE Fire Works,
is het tijdpad afhankelijk van de diverse rechtshulpverzoeken in- en buiten Europa.
De raadsman heeft voorts gesteld het alleszins aannemelijk te achten dat terzake van de feiten, waarvoor verdachte zich thans in voorlopige hechtenis bevindt, ingeval van veroordeling aan verdachte geen straf zal worden opgelegd, welke met zich brengt dat verdachte langere tijd van zijn vrijheid beroofd zal blijven dan de duur van de op dat moment reeds door hem ondergane voorlopige hechtenis.
De rechtbank passeert ook deze stelling. Zij is van oordeel, dat op grond van de processtukken zoals die nu aan haar voorliggen, vooralsnog niet, althans onvoldoende is gebleken van feiten en/of omstandigheden, op grond waarvan het thans aannemelijk is te veronderstellen, dat in casu geen oplegging van een (langere) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf meer te verwachten is, een en ander ook in aanmerking nemende de ernst en omvang van de strafbare feiten, ten aanzien waarvan de verdenking tegen verdachte is gerezen.
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt de rechtbank tot haar oordeel dat de vereiste verdenking, bezwaren en gronden voor toepassing van de voorlopige hechtenis van verdachte, thans nog bestaan, zodat zij het verzoek tot opheffing daarvan afwijst.
De rechtbank heeft vervolgens te beslissen over het subsidiair namens verdachte gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de aan verdachte telastegelegde feiten naar verwachting niet eerder dan medio november/december 2000 inhoudelijk ter terechtzitting zullen kunnen worden behandeld.
Gelet op dit gegeven en anderzijds gelet op het feit, dat verdachte zich reeds gedurende lange tijd, met oplegging van de nodige beperkingen, in voorlopige hechtenis bevindt, acht de rechtbank termen aanwezig om in dit stadium van het opsporingsonderzoek de voorlopige hechtenis als hierna te melden, te schorsen. Verdachte heeft zich desgevraagd ter terechtzitting uitdrukkelijk bereid verklaard tot nakoming van de door de rechtbank aan een mogelijke schorsing te verbinden voorwaarden.
Gelet op de artikelen 67,67a,69,80 en 86 Wetboek van Strafvordering.
B E S L I S S E N D E :
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Schorst de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van heden, 9 augustus 2000 en zulks voor onbepaalde tijd, dit onder de navolgende voorwaarden:
1.De schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet zal ontrekken.
2 dat verdachte, ingeval hij wegens het feiten, waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken.
3. dat verdachte aan iedere oproeping in deze zaak vanwege de politie en/of justitie gevolg zal geven.
4. dat verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis niet aan strafbare feiten zal schuldig maken.
5. dat verdachte zijn paspoort/identiteitsbewijs ter beschikking stelt van de officier van justitie.
6. dat verdachte geen gebruik zal maken van telecommunicatiemiddelen, anders dan van één vaste telefoonlijn, waarvan het nummer tevoren door hem aan de officier van justitie bekend zal dienen te worden gemaakt.
7. dat verdachte zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis niet buiten de gemeente zal begeven, waar hij adres houdt, zoals bekend bij de officier van justitie.
8. dat verdachte zijn adres/verblijfplaats tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de officier van justitie bekend zal maken.
9. dat verdachte zich dagelijks via de hiervoor onder voorwaarde 6 bedoelde telefoonlijn zal melden bij de politie te Enschede.
10. dat verdachte op geen enkele wijze contact heeft met (voormalige) werknemers van SE Fire Works en/of hun gezinsleden.
11. dat verdachte op geen enkele wijze contact heeft met zijn medeverdachte en/of diens gezinsleden.
12. dat verdachte op geen enkele wijze contact heeft met afnemers en leveranciers,van SE Fire Works, zowel in binnen- als buitenland, alsmede met medewerkers van het bureau Milan van het Ministerie van Defensie en met de Bouw- en Milieudienst van de gemeente Enschede.
Aldus beslist op 8 augustus 2000, door mr. Breitbarth, voorzitter, mrs., Rikken en Schreuder, rechters, in tegenwoordigheid van Ter Haar, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank voornoemd, op 9 augustus 2000.