ECLI:NL:RBALM:2000:AA6610

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
25 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
08/004222-00
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Koopmans
  • A. Maten
  • H. Haarhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en poging tot doodslag in recreatieruimte

In deze zaak heeft de rechtbank Almelo op 25 juli 2000 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en poging tot doodslag. De feiten vonden plaats op 14 april 2000 in een recreatieruimte in [PLAATS]. De verdachte zou opzettelijk een persoon, genaamd [NAAM MISHANDELDE], in het gezicht hebben geslagen en met een biljartkeu op de rug hebben geslagen, wat letsel en pijn veroorzaakte. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door met een mes in de schouder van [NAAM MISHANDELDE] te steken. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en enkele schrijffouten in de aanklacht gecorrigeerd zonder dat dit de verdediging van de verdachte schaadde.

De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte de zwaarste aanklacht, poging tot doodslag, had gepleegd, en sprak hem daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte de mishandeling had gepleegd en dat hij openlijk geweld had gepleegd tegen [NAAM MISHANDELDE]. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het proces. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij, ter hoogte van f 789,-, gegrond was en toewijsbaar.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/004222-00
STRAFVONNIS
Uitspraak: 25 juli 2000
De arrondissementsrechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[NAAM VERDACHTE]
geboren te [GEBOORTEPLAATS] op [GEBOORTEDATUM],
wonende te [WOONPLAATS], thans verblijvende te [VERBLIJFPLAATS]
terechtstaande ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 14 april 2000 te [PLAATS], opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [NAAM MISHANDELDE], in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of met een biljartkeu, althans een soortgelijk voorwerp, op de rug heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 14 april 2000 te [PLAATS], ter uitvoering van het door,verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade [NAAM MISHANDELDE] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, zich, met een mes, althans een scherp voorwerp, naar die [NAAM MISHANDELDE] heeft/hebben begeven en/of (vervolgens) die [NAAM MISHANDELDE] heeft/hebben vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) met dat mes, althans dat scherpe voorwerp, die [NAAM MISHANDELDE] meermalen, althans eenmaal, in de schouder, althans in het
(boven)lichaam, heeft/hebben gestoken en/of gesneden, althans getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art 287 Wetboek van Strafrecht art 289 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 14 april 2000 te [PLAATS], tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [NAAM MISHANDELDE], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door deze opzettelijk vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp voorwerp, in de schouder, althans in het (boven)lichaam, te steken en/of te snijden, althans te treffen; art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 14 april 2000 te [PLAATS], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te [PLAATS] in de/een (recreatie)ruimte van het [NAAM RUIMTE] te [PLAATS], openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen [NAAM MISHANDELDE], welk geweld bestond uit het opzettelijk gewelddadig aanvallen van en/of indringen op die [NAAM MISHANDELDE] en/of vastpakken en/of vasthouden van die [NAAM MISHANDELDE] en/of slaan en/of stompen tegen het lichaam van die [NAAM MISHANDELDE] en/of schoppen en/of trappen tegen het lichaam van die [NAAM MISHANDELDE];
141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en namens verdachte in het midden gebracht;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd. Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte sub 2 primair in de eerste plaats is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank is door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen, waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1, sub 2 primair in de tweede plaats en sub 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 14 april 2000 te [PLAATS], opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [NAAM MISHANDELDE], in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt en met een biljartkeu heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 14 april 2000 te [PLAATS], ter uitvoering van het door,verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [NAAM MISHANDELDE] van het leven te beroven, met dat opzet zich, met een mes naar die [NAAM MISHANDELDE] heeft begeven en vervolgens met dat mes die [NAAM MISHANDELDE] meermalen in de schouder heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 14 april 2000 te [PLAATS], tezamen en in vereniging met anderen, in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in een recreatieruimte van het [NAAM RUIMTE] te [PLAATS], openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen [NAAM MISHANDELDE], welk geweld bestond uit het opzettelijk gewelddadig aanvallen van en indringen op die [NAAM MISHANDELDE] en vastpakken en vasthouden van die [NAAM MISHANDELDE] en slaan en stompen tegen het lichaam van die [NAAM MISHANDELDE] en schoppen en trappen tegen het lichaam van die [NAAM MISHANDELDE];
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het tenlastegelegde feit, waarop die inhoud bijzonderlijk betrekking heeft.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte sub 1, sub 2 primair in de tweede plaats en sub 3 meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezene levert op:
voor wat betreft sub 1. het misdrijf:
"mishandeling",
strafbaar gesteld bij artikel 300 Wetboek van Strafrecht;
en voor wat betreft sub 2 primair in de tweede plaats, het misdrijf:
"poging tot doodslag",
strafbaar gesteld bij artikel 287 jo 45 Wetboek van Strafrecht;
en voor wat betreft sub 3, het misdrijf:
"openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen",
strafbaar gesteld bij artikel 141 Wetboek van Strafrecht;
De verdachte is deswege strafbaar aangezien van geen zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid is gebleken.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, alsmede toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De rechtbank overweegt voor wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf en maatregel behoren te worden opgelegd, zoals deze hierna zullen worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:
Verdachte heeft zich op een uiterst laakbare wijze laten gaan door te handelen zoals hiervoor bewezen is verklaard en is daarmee levensbedreigend bezig geweest. Het moge zo zijn dat verdachte wellicht in [NAAM LAND] het nodige heeft meegemaakt en dat de spanningen in een asielzoekerscentrum (begrijpelijkerwijs) soms hoog oplopen, maar het gedrag van verdachte is op geen enkele wijze te rechtvaardigen. Op een inbreuk op de rechtsorde als bovengenoemd, past naar het oordeel van de rechtbank slechts een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur.
De rechtbank overweegt verder, dat [NAAM MISHANDELDE], terzake de feiten 1, 2 en 3, zich via het voorgeschreven 'voegingsformulier'ter terechtzitting (zie 51b, lid 2 Sv) als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces, en op de voet van artikel 51b, lid 1 Wetboek van Strafvordering opgave heeft gedaan van de vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij, tot een totaalbedrag van f 789,-.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze vordering van de benadeelde partij geheel gegrond, aangezien is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3, zulks op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken. Deze schade bedraagt, naar het oordeel van de rechtbank, inderdaad het gevorderde bedrag van f 789,-, zodat de vordering toewijsbaar is.
De rechtbank zal hierbij tevens de maatregel bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De na te noemen straf en maatregel zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10, 27, 36f en 57 Wetboek van Strafrecht.
RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte sub 2 primair in de eerste plaats is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat het sub 1, 2 primair in de tweede plaats en sub 3 tenlastegelegde in voege als boven omschreven door verdachte is begaan;
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld;
Verklaart verdachte deswege strafbaar;
Veroordeelt hem te dier zake tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Veroordeelt verdachte, terzake de bewezen feiten 1, 2 en 3, tot betaling aan de benadeelde partij [NAAM MISHANDELDE], [STRAAT MISHANDELDE], [PLAATS MISHANDELDE] van een bedrag groot:
f 789,- (zegge: zevenhonderdennegenentachtig gulden), voorzover dit bedrag niet door een mededader zal zijn betaald. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsmede in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.
Legt de maatregel op dat verdachte verplicht is, terzake de bewezen feiten 1, 2 en 3 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag groot f 789,- zulks ten behoeve van de benadeelde [NAAM MISHANDELDE], voornoemd, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 15 dagen zal worden toegepast, een en ander voorzover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan.
Verstaat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van genoemd bedrag ten behoeve van de benadeelde partij, voornoemd, dat daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen komt te vervallen, en andersom, indien verdachte aan de benadeelde partij dat bedrag heeft betaald, daarnee de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1, sub 2 primair in de tweede plaats en sub 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Aldus gewezen door mr. Koopmans, voorzitter, mrs. Maten en Haarhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Taalman, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 juli 2000.