ECLI:NL:RBALM:2000:AA6608

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
25 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
25/00
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Derks
  • A. Rottier
  • J. Maten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Interlocutoir vonnis in strafzaak met betrekking tot niet-ontvankelijkheidsverweer van het openbaar ministerie

In deze zaak, behandeld door de Arrondissementsrechtbank Almelo op 25 juli 2000, is een interlocutoir vonnis uitgesproken in een strafzaak. De verdachte, geboren te [GEBOORTEPLAATS VERDACHTE] op [GEBOORTEDATUM VERDACHTE], heeft verweer gevoerd tegen de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De raadsman van de verdachte stelde dat het procesdossier niet volledig was en dat dit de verdediging benadeelde, wat zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het procesdossier op dat moment niet volledig hoeft te zijn voor een pro-forma zitting, aangezien deze zitting slechts dient ter voldoening aan wettelijke termijnen en niet inhoudelijk is. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman en oordeelde dat de officier van justitie zijn verplichtingen is nagekomen door de beschikbare stukken aan de verdachte ter hand te stellen. De rechtbank benadrukte dat de situatie van 'equality of arms' pas relevant is bij de inhoudelijke behandeling van de zaak.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de voorlopige hechtenis van de verdachte niet opgeheven kan worden, omdat de gronden voor de afwijzing van een eerder verzoek nog steeds aanwezig zijn. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen, zoals verzocht door de raadsman. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman ongegrond verklaard en het openbaar ministerie ontvankelijk verklaard in zijn vervolging. De zaak zal worden hervat op een later tijdstip, waarbij de verdachte zal worden opgeroepen voor de nadere zitting.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 25/00
INTERLOCUTOIR VONNIS STRAFZAKEN
Uitspraak: 25 juli 2000
De arrondissementsrechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken:
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting van 14 juli 2000 in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen de verdachte:
[NAAM VERDACHTE],
geboren te [GEBOORTEPLAATS VERDACHTE] op [GEBOORTEDATUM VERDACHTE],
wonende te [WOONPLAATS VERDACHTE],
thans verblijvende in het [VERBLIJFPLAATS VERDACHTE],
[ADRES VERBLIJFPLAATS VERDACHTE],
gedagvaard terzake vermeld in het exploit van dagvaarding hem op 30 juni 2000 augustus 1997 betekend.
De raadsman van verdachte heeft als preliminair verweer aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn strafvervolging en voert daartoe gronden aan, zoals omschreven in de door hem overgelegde pleitnota, welke aan dit vonnis is gehecht en daarvan integraal deel uitmaakt.
De officier van justitie heeft het verweer van de raadsman van verdachte bestreden daarbij aanvoerende dat:
er voor hem geen reden bestaat om stukken achter te houden en dat zulks ook niet is geschied, behoudens die waaruit namen zouden blijken van eventueel nog aan te houden mede-verdachten;
het openbaar ministerie alle stukken aan verdachte ter hand heeft gesteld die ten tijde van de beschikking van de meervoudige raadkamer, gegeven op het op 15 mei 2000 ingediende bezwaarschrift van verdachte, aanwezig waren;
er niet van de politie verwacht kan worden dat zij elk nieuw stuk direct aan het openbaar ministerie doet toekomen, opdat de verdediging daarover kan beschikken; de politie deze stukken in bundels moet kunnen aanleveren;
het voor het openbaar ministerie ook ondoenlijk is om elke dag na te gaan of er bij ontvangst van een proces-verbaal sprake is van een nieuw processtuk;
de politie de gelegenheid moet krijgen om aan het eind-proces-verbaal te werken;
nog niet alle observatie-verslagen en verslagen van opsporingshandelingen bij het openbaar ministerie zijn ingekomen;
er nog stukken zullen inkomen, waarna het procesdossier zal worden geordend en dat daarmede veel tijd gemoeid is, waarvoor de wetgever de mogelijkheid van een pro-forma zitting heeft geschapen;
het te voorzien is dat in de 2e helft van augustus aan de rechtbank alle stukken, met uitzondering van enkele stukken uit Spanje, kunnen worden aangeboden;
het in zaken, gelijk de onderhavige, niet ongebruikelijk is dat men na het voorgeleidings-proces-verbaal maanden moet wachten op het eind-proces-verbaal;
De rechtbank overweegt met betrekking tot het door de raadsman van verdachte gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer als volgt:
De rechtbank kan zich, temeer daar de officier van justitie zulks ook heeft beaamd, verenigen met de stelling van de raadsman dat het procesdossier op dit moment niet volledig is en dat de raadsman dus niet over een volledig procesdossier beschikt.
De door de raadsman daaraan verbonden konsekwentie, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie op grond van onvolledigheid van processtukken, zal de rechtbank echter niet honoreren, aangezien de rechtbank van oordeel is dat op een pro-forma zitting, alwaar er geen inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsvindt, het volledige proces-verbaal ook niet aanwezig behoeft te zijn, daar immers een pro-forma zitting, welke slechts ter voldoening aan een door de wet gestelde termijn wordt bepaald, in wezen slechts een uitroeping van de zaak, het voordragen van de zaak en de aanhouding van de zaak voor het (eventueel) volledig krijgen van de uiteindelijke processtukken (het eindproces-verbaal) inhoudt.
Met betrekking tot de stelling van de raadsman dat hij niet over die processtukken beschikt, welke hem ingevolge de hiervoren genoemde beschikking van de raadkamer door de officier van justitie ter hand moesten worden gesteld, overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat de officier van justitie daar niet aan heeft voldaan.
De raadsman stelt dat hem - in strijd met artikel 33 Sv en artikel 6 leden 1 en 3 EVRM- geen volledige kennisneming van de processtukken is toegestaan omdat de officier van justitie geweigerd heeft het dossier volledig te maken, en dat er geen sprake is van “equality of arms”, op grond waarvan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard behoort te worden.
Deze stelling wordt door de rechtbank verworpen omdat de rechtbank van oordeel is dat dat verweer slechts opgaat wanneer die situaties zich bij de inhoudelijke behandeling der zaak voordoen, waarbij de rechtbank opmerkt dat het ons rechtssysteem eigen is dat het openbaar ministerie zolang het onderzoek nog gaande is veelal over meer inzicht en mogelijkheden beschikt dan de verdediging.
Het samenstellen van de processtukken bevindt zich thans nog in een voorfase en het is aan de officier van justitie ter beoordeling welke stukken uiteindelijk als processtukken worden gefourneerd.
Wanneer bij de inhoudelijke behandeling der zaak mocht blijken dat de verdediging niet over alle processtukken beschikt en er gesteld wordt dat er geen sprake is van “equality of arms”, zal de rechtbank daarover oordelen.
Met betrekking tot hetgeen de raadsman in zijn pleitnota onder 4.1. heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat, wanneer bij de inhoudelijke behandeling der zaak mocht blijken, dat het openbaar ministerie niet aan zijn gestelde wettelijke verplichtingen heeft voldaan, zulks konsekwenties kan hebben voor de strafzaak, doch op dit moment niet kan leiden tot een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie.
De rechtbank zal op grond van vorenstaande het niet-ontvankelijkheidsverweer van
verdachte ongegrond verklaren.
Het verzoek van de raadsman van verdachte tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte subsidiair schorsing van diens voorlopige hechtenis en diens onmiddellijke invrijheidstelling behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen beslissing meer aangezien de rechtbank tijdens de zitting op 14 juli 2000 na
behandeling in raadkamer reeds op dat verzoek een afwijzende beslissing heeft gegeven.
Voor zoveel nodig overweegt de rechtbank dat de gronden die tot de afwijzende beslissing hebben geleid nog onverkort aanwezig zijn en dat er derhalve geen termen aanwezig zijn om tot de opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte subsidiair schorsing van diens voorlopige hechtenis en diens onmiddellijke invrijheidstelling te komen.
Het door de raadsman gevoerde subsidiaire verweer, inhoudende dat alle op dit moment bekende processtukken die nog niet ter kennis van de verdediging zijn gebracht niet tot het bewijs mogen meewerken, wordt door de rechtbank verworpen, aangezien de beslissing welke stukken uiteindelijk deel zullen uitmaken van het procesdossier aan het openbaar ministerie is voorbehouden en niet aan de rechtbank en die processtukken, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, niet eerder dan voor de inhoudelijke behandeling der zaak aan de raadsman en de rechtbank behoren te worden overgelegd.
De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde getuigen te doen horen, nu de raadsman van verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij nog getuigen wenst te laten horen en hij zich ermee kan verenigen dat dat verhoor door voornoemde rechter-commissaris zal plaatsvinden.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart het verweer ongegrond en het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vervolging van de hiervoren genoemde verdachte.
Heropent het onderzoek.
Beveelt dat dit zal worden hervat ter terechtzitting van vrijdag 13 oktober 2000 te 09.00 uur, om de klemmende reden, dat het door de officier van justitie uit te brengen eind-proces-verbaal, zoals hiervoren bedoeld, niet binnen één maand kan worden verwezenlijkt.
Verwijst de zaak naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, voor het horen van de door de verdediging gewenste, nog op te geven, getuigen.
Stelt de stukken in handen van de officier van justitie en voornoemde rechter-commissaris, opdat deze als voormeld zullen (doen) handelen.
Beveelt de oproeping van verdachte tegen de nadere zitting, met verzoek tot kennisgeving van die zitting aan de raadsman mr. R.J. Verweij te Nijmegen.
Aldus gewezen door mr. Derks, voorzitter,
mrs. Rottier en Maten, rechters,
in tegenwoordigheid van Groot, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 juli 2000.