ECLI:NL:RBALM:1999:AF5852

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
13 juli 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
08/004140-99
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Stoové
  • A. Koopmans
  • J. Bossinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens doodslag met vuurwapen in Enschede

Op 13 juli 1999 deed de Arrondissementsrechtbank Almelo uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk en met voorbedachten rade doden van een vrouw in Enschede op 12 maart 1999. De verdachte had met een vuurwapen op de borst van het slachtoffer geschoten, wat leidde tot haar overlijden. Tijdens de rechtszaak voerde de raadsman van de verdachte aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in haar recht tot strafvervolging. Dit werd onderbouwd met verschillende argumenten, waaronder het verlies van sporen op de plaats delict en het niet uitvoeren van cruciale onderzoeken, zoals een vingerafdrukken-onderzoek op het vuurwapen. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat er geen sprake was van een ernstige inbreuk op de procesorde die de rechten van de verdachte zou schenden. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de officier van justitie ontvankelijk was in haar recht tot strafvervolging, maar sprak de verdachte vrij van de hem primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen waren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/004140-99
STRAFVONNIS
Uitspraak: 13 juli 1999
De arrondissementsrechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[Verdachte].
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in het huis van bewaring te Arnhem
terechtstaande terzake dat:
1.
hij op of omstreeks 12 maart 1999 te Enschede opzettelijk en met voorbedachten rade [Slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen (van (zeer) nabij) op (de borst van) die [Slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde vrouw is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 12 maart 1999 te Enschede opzettelijk [Slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen (van (zeer) nabij) op (de borst van) die [Slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde vrouw is overleden;
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en namens verdachte in het midden gebracht;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie niet- ontvankelijk behoort te worden verklaard in haar recht tot strafvervolging.
De raadsman heeft daartoe -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat er in casu sprake is van:
1. verlies/verminking van sporen en overig geknoei op de plaats delict
2. onjuiste vraagstelling/onvolledige informatievoorziening richting het gerechtelijk laboratorium
3. niet uitvoeren van sorteerproef op vuurwapen
4. niet uitvoeren vingerafdrukken-onderzoek op vuurwapen, dit zelfs ondanks uitdrukkelijke toezegging.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Ondanks het feit dat het vuurwapen niet is onderzocht op vingerafdrukken, alsmede dat er geen sorteerproef op dit wapen is uitgevoerd, is er naar het oordeel van de rechtbank in casu geen sprake van een zodanige ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan, dat dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair en subsidiair is telastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
RECHTDOENDE:
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in haar recht tot strafvervolging.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is telastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. Stoové, voorzitter, mrs. Koopmans en Bossinga, rechters, in tegenwoordigheid van Last, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 juli 1999.