ECLI:NL:RBALM:1999:AA4996

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
20 oktober 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
6569 HA ZA 996-1994
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Breitbarth
  • Rammeloo-August de Meijer
  • Koopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeval en verzekeringskwesties

In deze zaak vordert de Onderlinge Waarborgmaatschappij O.W.M. Ziekenfonds OostNederland U.A. (hierna: OostNederland) betaling van schadevergoeding van de naamloze vennootschap Schadeverzekeringsmaatschappij De Eerste Hollandsche (hierna: De Eerste Hollandsche) naar aanleiding van een verkeersongeval dat op 24 juni 1987 plaatsvond in Enschede. Bij dit ongeval raakte [Betrokkene] gewond, en OostNederland heeft als verzekeraar van [Betrokkene] diverse ziektekosten vergoed. De vordering van OostNederland omvat een bedrag van f. 180.309,02, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De Eerste Hollandsche betwist de aansprakelijkheid en voert aan dat de verzekering van de betrokken auto op het moment van het ongeval was beëindigd wegens wanbetaling van de premie. De rechtbank oordeelt dat De Eerste Hollandsche op 24 juni 1987 geregistreerd stond als WAM-verzekeraar van het voertuig, en dat zij niet heeft aangetoond dat deze registratie ten onrechte heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst erop dat OostNederland in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de registratie door de RDW, maar dat zij niet kan profiteren van de bescherming die de wet biedt, omdat zij geen schriftelijke mededeling van de RDW heeft ontvangen over de aansprakelijke verzekeraar. De rechtbank stelt OostNederland in de gelegenheid om aan te tonen of zij deze mededeling heeft ontvangen en op welke datum. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ALMELO
zaaknummer: 6569 ha za 996 van 1994
datum uitspraak vonnis: 20 oktober 1999 (mb)
Vonnis van de arrondissementsrechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
de rechtspersoonlijkheid bezittende onderlinge waarborgmaatschappij
O.W.M. ZIEKENFONDS OOSTNEDERLAND U.A.,
gevestigd te Hengelo (O),
eiseres,
hierna te noemen OostNederland ,
procureur: mr. J.H. van der Veer,
tegen
de naamloze vennootschap SCHADEVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ
DE EERSTE HOLLANDSCHE,
gevestigd te Diemen,
gedaagde,
hierna te noemen De Eerste Hollandsche ,
procureur: mr. G.G. Vermeulen,
advocaat: mr. P. van der Nat te Amsterdam.
De arrondissementsrechtbank;
gehoord partijen.
gezien de stukken.
Overweegt:
over het procesverloop:
OostNederland heeft voor eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van de inleidende dagvaarding. Bij conclusie van eis heeft OostNederland een aantal producties in het geding gebracht.
De Eerste Hollandsche heeft hierna geconcludeerd voor antwoord.
Vervolgens hebben partijen de navolgende processtukken in het geding gebracht:
een conclusie van repliek, met een aantal producties, tevens houdende een vermeerdering van eis;
een conclusie van dupliek.
Tenslotte hebben partijen de processtukken overgelegd en vonnis gevraagd.
over het recht:
1. In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of blijkend uit niet betwiste overgelegde producties, het navolgende vast:
a. op 24 juni 1987 heeft er in de gemeente Enschede een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij [Betrokkene] (hierna te noemen: [Betrokkene]) gewond is geraakt. [Betrokkene] was ten tijde van het ongeval verzekerd bij Onderlinge Waarborgmaatschappij Regionaal Ziekenfonds Twente U.A. Op 29 juni 1990 heeft deze maatschappij door een fusie een naamswijziging ondergaan en heet sindsdien Onderlinge Waarborgmaatschappij O.W.M. Ziekenfonds OostNederland U.A.
OostNederland heeft als gevolg van de schade die [Betrokkene] door het ongeval heeft geleden meermalen bedragen aan ziektekosten moeten vergoeden;
b. [Betrokkene 2](hierna te noemen: [Betrokkene 2]) is de aansprakelijk veroorzaker van voornoemd ongeval. Ten tijde van het ongeval bestuurde hij een personenauto, merk BMW, met kenteken [Kentekennummer];
c. op 24 juni 1987 stond De Eerste Hollandsche bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna te noemen: de RDW) geregistreerd als WAM-verzekeraar van de personenauto met kenteken [Kentekennummer];
d. op 1 oktober 1987 ontving De Eerste Hollandsche van de RDW een bevestiging van de ontvangst en verwerking van een computer-tape afkomstig van De Eerste Hollandsche, waarop -onder meer- de beëindiging door De Eerste Hollandsche per 4 mei 1987 van de verzekering voor het voertuig met kenteken [Kentekennummer] stond. Op deze bevestiging heeft de RDW vermeld dat de betreffende tape op 6 mei 1987 door haar is ontvangen. Het voertuig met kenteken [Kentekennummer] is hierop met afmeldingsdatum 4 mei 1987 in het Centraal Register ex de WAM (hierna: CRWAM) geregistreerd.
2. OostNederland vordert van De Eerste Hollandsche, na vermeerdering van eis bij conclusie van repliek, betaling van:
een bedrag van f. 180.309,02, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der voldoening;
een bedrag van f. 1.558,15, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 maart 1996 tot aan de dag der voldoening;
een bedrag van f. 3.200,- aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der voldoening.
Tenslotte vordert OostNederland dat De Eerste Hollandsche wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
OostNederland grondt haar vorderingen op het volgende.
[Betrokkene 2] was ten tijde van het ongeval tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij De Eerste Hollandsche. De Eerste Hollandsche is als WAM-assuradeur van de aansprakelijk veroorzaker van dit ongeval aansprakelijk voor de door OostNederland in dat kader vergoede ziektekosten.
3. De Eerste Hollandsche voert de volgende verweren.
De personenauto met het kenteken [Kentekennummer] was op 24 juni 1987 niet verzekerd bij De Eerste Hollandsche. Op 4 mei 1987 heeft De Eerste Hollandsche de verzekering wegens wanbetaling van de premie beëindigd. Op dezelfde datum heeft De Eerste Hollandsche het betreffende kenteken afgemeld. De beëindiging werd in de geautomatiseerde administratie van De Eerste Hollandsche verwerkt. Bij die verwerking hoort de afmelding van het kenteken bij het CRWAM door middel van een computer-tape. Na het ongeval werd geconstateerd dat de computer-tape niet was verwerkt. Dit is toen alsnog gebeurd.
Omdat het kenteken [Kentekennummer] in het register met de afmeldingsdatum 4 mei 1987 als niet meer verzekerd is aangetekend, waarmee dan tevens vast staat dat De Eerste Hollandsche op 24 juni 1987 geen risico meer liep omdat de registratie in het CRWAM, in samenhang met het door de wetgever aangegeven bewijssysteem bepalend is voor de dekkingsplicht, kan de vordering niet worden toegewezen.
Ten tijde van het ongeval was niet OostNederland de eiseres, maar Onderlinge Waarborgmaatschappij Regionaal Ziekenfonds Twente U.A. Uit de dagvaarding blijkt niet op welke grond OostNederland deze vordering zou kunnen realiseren, zodat ook om die reden de vordering dient te worden afgewezen.
Daarnaast voert De Eerste Hollandsche nog aan dat OostNederland niet de door de Hoge Raad in haar arrest van 22 januari 1999 (NJ 1999/322) geformuleerde bescherming geniet, omdat aan OostNederland door de RDW geen schriftelijke mededeling is gedaan van het feit dat De Eerste Hollandsche op 24 juni 1987 de WAM-verzekeraar van de auto met kenteken
[Kentekennummer] was.
Tenslotte worden de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten betwist.
4. Ten aanzien van het verweer van De Eerste Hollandsche dat niet OostNederland, maar Onderlinge Waarborgmaatschappij Regionaal Ziekenfonds Twente U.A. eiseres zou moeten zijn, zodat niet blijkt op welke grond OostNederland haar vordering zou kunnen realiseren, wordt het volgende overwogen.
Door OostNederland is bij conclusie van repliek aangegeven dat zij een naamswijziging heeft ondergaan als gevolg van een fusie. Ter onderbouwing hiervan heeft zij de betreffende akte van fusie in het geding gebracht. Nu De Eerste Hollandsche hier niet meer op heeft gereageerd, kan worden aangenomen dat zij haar verweer heeft laten varen, zodat dit verweer thans geen bespreking meer behoeft.
5. Bij arrest van 22 januari 1999 (NJ 1999/322) heeft de Hoge Raad -kort gezegd- geoordeeld dat ingevolge de artikelen 13, zevende lid juncto 6 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (hierna: de WAM) de verzekeraar die als zodanig door de registratie van de RDW wordt aangewezen, de benadeelde -en ook, gelijk in casu de gesubrogeerde verzekeraar- niet kan tegenwerpen dat hij niet de verzekeraar is door wie de aansprakelijkheid volgens de WAM wordt gedekt. Dit is anders als hij aantoont dat de registratie overeenkomstig het tweede lid van artikel 13 van de WAM ten onrechte is geschied of dat zijn verplichtingen op grond van een kennisgeving overeenkomstig het eerste lid van artikel 13, onder b, c of d niettemin jegens de benadeelde zijn geëindigd.
Nu vaststaat dat De Eerste Hollandsche op 24 juni 1987 als aansprakelijk verzekeraar van het voertuig met kenteken [Kentekennummer] stond geregistreerd en door De Eerste Hollandsche niet is aangetoond dat voormelde registratie ten onrechte geschiedde, terwijl voorts gesteld noch gebleken is dat De Eerste Hollandsche door het doen van een kennisgeving als bedoeld in artikel 13, eerste lid onder b, c of d zijn verplichtingen jegens benadeelden heeft beëindigd, moet er hier in beginsel vanuit worden gegaan dat De Eerste Hollandsche aansprakelijk is jegens OostNederland, als benadeelde, voor de door OostNederland aan [Betrokkene] vergoede ziektekosten.
6. Uit voormeld arrest volgt tevens dat de kennelijke strekking van de bepalingen van de artikelen 13, zevende lid juncto 6 van de WAM is dat de benadeelde in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de door de RDW aan hem verstrekte schriftelijke inlichtingen omtrent wat uit de bijgehouden registratie van de RDW blijkt over de verzekeringsverplichting ingevolge de WAM ten aanzien van het betreffende voertuig.
Dit impliceert dat de hiervoor onder 6. genoemde bescherming in een zaak als deze geen toepassing vindt als blijkt dat OostNederland geen schriftelijke mededeling van de RDW heeft opgevraagd en ontvangen omtrent de aansprakelijke verzekeraar van meergenoemd voertuig.
Door OostNederland is niet gesteld dat zij een zodanige schriftelijke mededeling heeft ontvangen, terwijl De Eerste Hollandsche bij conclusie van dupliek heeft aangevoerd dat een dergelijke mededeling door de RDW niet aan OostNederland is gedaan.
Gelet hierop zal OostNederland zich bij akte gemotiveerd en indien mogelijk onderbouwd met schriftelijke bescheiden dienen uit te laten over het feit of zij al dan niet een schriftelijke mededeling van de RDW heeft ontvangen omtrent de ten tijde van het ongeval aansprakelijke verzekeraar van het voertuig met kenteken [Kentekennummer]. Voor het geval OostNederland deze schriftelijke mededeling wel heeft verkregen, zal zij duidelijk moeten maken op welke datum zij die mededeling heeft ontvangen.
7. Door OostNederland wordt naast de hoofdsom nog een bedrag van f. 3.200,- gevorderd, wegens buitengerechtelijke incassokosten.
Na betwisting door De Eerste Hollandsche van de omvang van de door OostNederland gevorderde buitengerechtelijke kosten bij conclusie van antwoord, heeft OostNederland bij conclusie van repliek een specificatie gegeven, waarbij door haar als toelichting onder meer is gesteld dat zij ook de procedure tussen De Eerste Hollandsche en het Waarborgfonds diende te volgen. Deze kosten kunnen in de onderhavige procedure in redelijkheid niet worden verhaald op De Eerste Hollandsche.
Thans is nog onduidelijk welke buitengerechtelijk incassokosten OostNederland precies heeft gemaakt in de deze procedure. OostNederland zal derhalve bij de hiervoor onder 7. bedoelde akte tevens een exacte en met schriftelijke bescheiden onderbouwde specificatie dienen te geven van de door haar gemaakte buitengerechtelijk incassokosten.
8. De Eerste Hollandsche zal in de gelegenheid worden gesteld op de door OostNederland te nemen akte bij antwoordakte te reageren.
9. Uit het oogpunt van proceseconomie zal worden beslist dat van dit vonnis geen hoger beroep mogelijk is dan tegelijk met hoger beroep van het eindvonnis.
10. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
RECHTDOENDE
I. Verwijst de zaak naar de civiele rolzitting van woensdag 17 november 1999, ambtshalve peremptoir, teneinde OostNederland in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten als omschreven in de rechtsoverwegingen 7 en 8.
II. De Eerste Hollandsche zal op de civiele rolzitting van deze rechtbank van woensdag
15 december 1999, ambtshalve peremptoir, de gelegenheid hebben te reageren op hetgeen OostNederland in het geding heeft gebracht.
III. Bepaalt dat van dit vonnis geen hoger beroep mogelijk is dan tegelijk met hoger beroep van het eindvonnis.
IV. Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mrs. Breitbarth, Rammeloo-August de Meijer en Koopmans en is op 20 oktober 1999 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.