ECLI:NL:RBALM:1999:AA3956
Rechtbank Almelo
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onterecht ontvangen uitkering op grond van de Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank Almelo op 1 april 1999 uitspraak gedaan in een geschil tussen A. te B. (eiser) en het Landelijk instituut sociale verzekeringen (verweerder), vertegenwoordigd door GAK Nederland BV. De zaak betreft de terugvordering van een onterecht ontvangen uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) door eiser over verschillende perioden in 1996 en 1997. Verweerder heeft eiser op 23 maart 1998 medegedeeld dat hij ten onrechte uitkering heeft ontvangen, omdat hij werkzaamheden heeft verricht zonder deze te vermelden op de werkbriefjes. Verweerder vorderde een bedrag van F 15.767,55 terug.
Eiser heeft bezwaar aangetekend tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd op 27 augustus 1998 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op 23 maart 1999, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. C.W. Langereis. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. A.M.S. Kuipers. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van verweerder om de uitkering terug te vorderen in overeenstemming is met artikel 36 van de WW, dat bepaalt dat onverschuldigd betaalde uitkeringen teruggevorderd moeten worden, tenzij er dringende redenen zijn om hiervan af te zien.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser inderdaad onterecht uitkering heeft ontvangen en dat er geen dringende redenen zijn gebleken om van terugvordering af te zien. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser niet heeft aangetoond dat de vertraging in de uitbetaling van de WW-uitkering een reden was voor het verzwijgen van inkomsten. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het besluit van verweerder in stand gelaten. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.