ECLI:NL:RBALM:1999:AA1043

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
22 november 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
8126/98
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Stoové
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijheid van meningsuiting versus belediging van een groep mensen wegens seksuele gerichtheid

Op 22 november 1999 deed de politierechter in de Arrondissementsrechtbank Almelo uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk beledigen van een groep mensen vanwege hun homoseksuele gerichtheid. De zaak kwam voort uit een ingezonden brief die de verdachte had gestuurd naar de Twentsche Courant Tubantia, waarin hij zijn opvattingen over homoseksualiteit en andere vormen van seksuele gerichtheid uiteenzette. De officier van justitie vorderde strafvervolging, maar de verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er geen vervolging was ingesteld tegen de krant of haar medewerkers die de publicatie mogelijk hadden gemaakt. De politierechter oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in zijn recht tot strafvervolging.

In zijn vonnis verklaarde de politierechter dat niet bewezen was dat de verdachte opzettelijk beledigende uitlatingen had gedaan. De rechter oordeelde dat het enkele feit dat de ingezonden brief door de krant was gepubliceerd, niet betekende dat de verdachte opzet had om een groep mensen te beledigen. De politierechter benadrukte dat het uiten van opvattingen, hoe kwetsend ook, mogelijk moet zijn, zolang het niet de grens van opzettelijke belediging overschrijdt. De verdachte had ontkend opzet te hebben gehad en verklaarde enkel te hebben willen waarschuwen voor zonden in het algemeen. De rechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op belediging en sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging.

Dit vonnis benadrukt de delicate balans tussen vrijheid van meningsuiting en de bescherming van groepen tegen belediging. De uitspraak is een belangrijke overweging in de context van de Nederlandse rechtspraktijk, waar de vrijheid van meningsuiting vaak in conflict kan komen met de rechten van individuen en groepen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO
STRAFVONNIS
(schriftelijk vonnis PR)
Parketnummer: 8126/98
Uitspraak: 22 november 1999.
De politierechter in de arrondissementsrechtbank te Almelo, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte],
wonende te [woonplaats verdachte],
terechtstaande ter zake dat:
hij op of omstreeks 16 januari 1998, in elk geval in de maand januari 1998, in de gemeente (n) Enschede en/of Hengelo (O), in elk geval in Nederland, zich in het openbaar, bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid, immers heeft hij, verdachte, aan het regionaal dagblad De Twentsche Courant Tubantia een (ingezonden) brief/artikel, althans geschreven stuk gezonden en/of laten opnemen waarin onder andere was vermeld:
“Ik kan niet zwijgen. Pedofilie, homofilie en polygamie (dit was op de tv over een groep in Amerika, een paar dagen geleden) zijn niet goed te praten. Naar eigen gedachten en gevoelens spreekt men dit goed, zelfs met boosheid in het hart. Maar God verbiedt dit in de Bijbel. De Bijbel is Gods woord en hiernaast is er geen andere waarheid. De Bijbel zegt dat de ongerechtigheid zich zal vermenigvuldigen. Zonde is geen zonde meer en men moet maar tolerant zijn in de richting van vieze en vuile zonden”, althans woorden van soortgelijke strekking, zulks terwijl die brief/dat artikel/stuk is opgenomen in de rubriek “Lezers schrijven” van bedoelde Twentsche Courant Tubantia van 16 januari 1998.
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en namens verdachte in het midden gebracht;
De raadsman van verdachte voert onder meer aan dat wegens schending van beginselen van behoorlijke procesorde, te weten het gelijkheidsbeginsel, het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard, waartoe de raadsman, zakelijk weergegeven, aanvoert dat het onvoldoende begrijpelijk is waarom in de onderhavige zaak er niet een vervolging tegen de Twentsche Courant Tubantia is ingesteld en/of de medewerkers van die krant die de plaatsing van het onderhavige artikel hebben bevorderd.
De politierechter verwerpt dat verweer.
Het enkele feit dat de Twentsche Courant niet is vervolgd brengt, welke motieven ook hebben mogen leiden tot deze beslissing, naar het oordeel van de politierechter niet mee dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte. Bij het al dan niet vervolgen van een verdachte domineert immers het eigene van elk strafbaar feit, elke situatie en elke dader met zijn of haar eigen persoonlijkheid.
De Twentsche Courant geeft door het plaatsen van de ingezonden brief bovendien slechts de mening van verdachte en niet haar eigen standpunt door aan de lezers.
De politierechter acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd.
De politierechter acht in het bijzonder niet bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad om een groep mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid te beledigen.
Uit de verklaring van verdachte kan dat opzet niet worden afgeleid, nu hij heeft ontkend dat dat opzet bij hem heeft voorgestaan en heeft verklaard dat hij slechts heeft willen waarschuwen voor de zonde in het algemeen. Het vereiste opzet volgt evenmin reeds direct uit inhoud, woordkeus en toon van de ingezonden brief, waarbij de politierechter nog opmerkt dat aan de woorden "vies" en "vuil" als nadere explicitering van het begrip "zonde" nauwelijks zelfstandige betekenis toekomt.
Ook de omstandigheid dat personen, althans blijkens de aangifte in elk geval één persoon, zich door de ingezonden brief beledigd heeft gevoeld, noopt niet zonder meer tot de conclusie dat er sprake is van opzet op belediging bij verdachte. Het uiten van opvattingen, hoe kwetsend en "politiek incorrect" ook, moet mogelijk zijn, tenzij de grens met opzettelijke belediging wordt overschreden. Naar het oordeel van de politierechter is daarvan in dit geval geen sprake.
De vraag naar de betekenis van het grondrecht vrijheid van godsdienst voor deze casus, behoeft derhalve geen bespreking.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in zijn recht tot strafvervolging.
Verklaart niet bewezen, dat het tenlastegelegde in voege als boven omschreven door verdachte is begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. Stoové, politierechter, in tegenwoordigheid van Klaassen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 1999.